donderdag 7 mei 2020

HARLINGER WANDELVERHALEN:
EEN GEMEENTELIJK BORDEEL
Prostituees waren alom aanwezig in het keizerlijke Rome en hielden zich op in badhuizen, theaters en bij kazernes. Keizer Caligula (37-41) hoorde de kassa al rinkelen en voerde in het jaar 40 een wet in om de dames van plezier te belasten. Volgens de schrijver Seutorius inde de keizer dagelijks een bedrag van elke prostituee “dat overeenkomt met wat ze verdienden met een maal gemeenschap.
Caligula ging echter nog een stapje verder om de schatkist van het Romeinse rijk te spekken: hij opende een bordeel in zijn eigen paleis en stuurde omroepers naar marktpleinen en openbare gelegenheden om jong en oud marktpleinen en openbare pleinen om jong en oud op te roepen om naar “zijn” prostuees te gaan. De prostitutiebelasting was blijkbaar een groot succes: ze werd pas in het jaar 498 afgeschaft.
Prostitutie werd in de 17e eeuw ook voor Harlingen aanleiding tot beroering en discussie.
De Republiek der Verenigde Nederland was verdeeld in 7 provincies. Elk daar van had, soms in samenwerking, een eigen Admiraliteit (marine). De Admiraliteit van Friesland en Groningen werd gevestigd in Dokkum, dat toen, in de 17e eeuw, nog een zeehaven was. Dit bleek echter niet zo'n gelukkige keus. De waterlopen en haven verzandden, waardoor de marinehaven onbereikbaar werd. De Provinciale Staten besloten toen om de Admiraliteit naar Harlingen te verplaatsen. Wat voor Dokkum een aderlating was betekende de komst van de Friese/Groningse marine een geweldige “up-grading” voor de stad. De komst van de Admiraliteit betekende de komst van een scheepswerf (Welgelegen aan de Zuiderhaven, tegenover het Admiraliteitsgebouw (nu Sint Hubertus)), werklui en ambtenaren, die kantoren en woningen nodig hadden. Kortom meer handel en meer nijverheid en dus inkomsten voor de gemeentekas. Ook voor de herbergen, taveernen en zuipkeeten zouden gouden tijden aanbreken, door al die passagierende matrozen, zeesoldaten, officieren en kooplui. Ook zouden zich hoge ambtenaren, officieren en bevelvoerders in de stad vestigen. Tjerk Hiddesz de Vries is hier een voorbeeld van. Harlingen kreeg meer allure.
Dat vonden de Harlinger “dames van plezier” ook. Er werd beweerd, dat deze vrouwen, de eerste Dokkumers met gejuich en gedans bij de Franeker stadspoort begroetten.
Dit baarde de magistratuur zorgen. Hen was er alles aan gelegen om de “Heeren van de Admiraliteit” ten dienste te zijn, anderzijds dreigde er illegaliteit, zwendel en ongemak. De oplossing waarvoor men koos, was uiterst rigoureus. Men besloot zelf het uitbaten van een bordeel ter hand te nemen. Properheid en reinheid van de aangeboden “waar” stonden voorop . De hoerenkast werd gevestigd in het huis “de Gouden Enghel” aan de Lanen. Hier is tegenwoordig de Vrijmetselarij gevestigd.
Bij reglement kregen ambtenaren de opdracht om het pand en haar bewoners, wekelijks, grondig te inspecteren. Eenmaal per maand zou de burgervader zelf “deze zwaren taak op de schouders moeten nemen.”

Of de burgemeester viel de inspectie minder zwaar, dan wel vertrouwde hij zijn ambtenaren niet, want de hoogste stadsbestuurder besloot om de inspecteurs wekelijks te vergezellen. 

De Gouden Engel – Lanen 28

Geen opmerkingen:

Een reactie posten