DE SLOOP VAN DE VOORMALIGE MICHAELKERK OP ALMENUM
De Nederlands Hervormde Kerk werd na de zelfstandigheidsverklaring van de 7 Provinciƫn de staatsgodsdienst. Het Katholicisme werd verboden en al haar bezittingen, waaronder kloosters en kerken en vervielen aan de staat. Het gevolg was, dat vrijwel alle kloosters werden geplunderd en vernietigd; de monniken raakten verstrooid en eeuwenoude kennis raakte in de vergetelheid. Religieuze kunst werd soms kapotgeslagen en verbrand. Muurschilderingen werden overgekalkt.
De Harlinger Hervormden namen bezit van de eeuwenoude Michaelkerk en noemden hem “de Grote Kerk”. Katholieken werden gedwongen ondergronds te gaan en maakte gebruik van, “getolereerde” schuilkerken. Pas aan het einde van de 19e eeuw kregen de katholieken toestemming om een kerk te bouwen. Dit werd de huidige Michaelkerk, aan de Zuiderhaven.
De houten kerk op Almenum was een eenvoudige, houten koorkerk met een geschatte diepte van 30 tot 40 meter. De kerk brandde een aantal malen af, waarop men besloot om een stenen kerk met een toren te bouwen Een geweldige onderneming. De tufstenen moesten uit Duitsland worden ingevoerd, de architecten en vaklieden, moesten worden ingehuurd.
Dit moet zich aan het eind van de 13e of begin 14 eeuw hebben plaatsgevonden. Het gaf deze plek ook een monumentaal karakter. In de volksmond sprak men over “de Dom van Almenum”. Misplaatst, omdat erin Harlingen nooit een aartsbisschop gezeteld was.
De protestanten deden nog meer. Het grote en belangrijke klooster Ludinga-kerk werd met de grond gelijk gemaakt, de gracht gedempt, de manuscripten en bezittingen raakten verstrooid en de terp, waarop het klooster stond werd uiteindelijk in zijn geheel afgegraven en als rijke landbouwgrond verkocht.
In 1771 was de “Grote Kerk” zo bouwvallig geworden dat het gemeentebestuur besloot dat er geen diensten gehouden mochten worden. Men besloot een nieuwe kerk. De grote tufstenen toren bleef staan.
In de zomermaanden van 1771 werd met de sloop begonnen. 500 stenen werden verkocht, terwijl met het andere puin de dijk bij het Midlumer Piepke werd opgehoogd. De stadsbouwmeesters Eelke Jelles en Willem Douwes kregen opdracht een nieuwe kerk in de vorm van het Griekse kruis te ontwerpen. Ook de bekende stucadoor-architect Jacob Otten Husly werd bij de plannen betrokken.
Doordat de nieuwe kerk vanwege zijn kruisvorm afweek van de plattegrond van afgebroken koorkerk. moest er overeenstemming met de eigenaren van de graven, binnen en buiten de kerk, worden bereikt.
Op 25 mei 1772 kon de eerste steen worden gelegd door Jonkheer van Plettenburg, vertegenwoordiger van de prins. De zilveren troffel die hij hierbij gebruikte, moet nog in het Hannemahuis te vinden zijn.
Hoewel het interieur nog in de grondverf stond en het orgel nog niet was aangebracht, werd de kerk, op verzoek van de magistraat (bestuurders) op zondag 1 januari 1775 in gebruik genomen in aanwezigheid van 3000
kerkgangers. Op deze zondag werd voor de eerste keer in alle Friese kerken uit de nieuwe berijming van de psalmen gezongen en werden die (psalmen) van Datheen “voor athoos afgeschaft”.
Ds. Piekenbroek was de voorganger. De dienst duurde van ½ 2 tot 4 uur, waarna er voor genodigden op het stadhuis thee werd geserveerd. Gevolgd door een goede maaltijd. Op 30 april 1776 werd het nieuwe orgel, dat gebouwd was door de befaamde Albertus Hinsz van Groningen geplaatst. Niet alleen hierom is het orgel van de Grote Kerk bijzonder. Hinz gebruikte bij de bouw edelmetalen. De mijnen waaruit hij toen kon putten, produceren die metalen niet meer. Het bepaalt de kleur en klank en is niet meer “na te maken”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten