De
geschiedenis van Harlingen
de
ADMIRALITEIT
Admiraliteitsgebouw aan de Zuiderhaven
Door
de opstand van de Noordelijke Nederlanden tegen de Spaanse
Overheersing (1568 – 1648. de Tachtigjarige oorlog) ontstond vlak
na het ontstaan van de Republiek der Zeven Provinciën de behoefte om
op een aantal terreinen nauwer samen te werken. Dit hield ook in, het
handhaven van een militaire macht op zee. Enerzijds voor acties tegen
de Spanjaarden, maar ook ter bescherming van de groeiende
handelsvloot. Deze vrachtschepen waren belangrijk om de strijd te
kunnen financieren.
Hiervoor
werden drie Admiraliteiten opgericht, die van Zeeland, die van
Zuid-Holland en die van Noord-Holland. Onder deze laatste vielen ook
Friesland en Groningen. Omdat er meningsverschillen ontstonden over
de inkomsten uit de bescherming van konvooien en de verdeling ervan,
werd op 6 maart 1596 besloten tot de oprichting van een Friese
Admiraliteit. Zo'n college bestond, naast admiraals, kapiteins uit
een groot aantal ambtenaren, ontvangers, boden en klerken. Behalve
Friesland betaalde ook Groningen mee. Groningers werden regelmatig op
belangrijke posities benoemd.
De
Fries-Groninger Admiraliteit werd gevestigd te Dokkum, toen nog een
zeehaven. Maar door verzanding verhuisde de Admiraliteit in 1645 naar
Harlingen. De magistraten van de stad waren zeer blij met de komst en
beloofde voor geschikte behuizing te zorgen. Men had de omvang van de
verhuizing echter onderschat. Niet alleen was er behoefte aan
vergaderruimtes. Maar er waren pakhuizen, een werf, een gevangenis en
een woning voor de dienstbode nodig. Ook moesten er schepen worden
uitgerust.
Na
druk vanuit de Admiraliteit vielen panden aan de Zuiderhaven (o.m. Op
't Eylant), Noorderhaven en pakhuizen bij de Westerkerk onder het
domein van de Admiraliteit.
Rond
1650 was de vloot ernstig verwaarloosd en de gezamenlijke
Admiraliteiten besloten om een groot aantal schepen te bouwen (circa
180). In 1652 leverde de Friese Admiraliteit, stipt op tijd, 17
schepen af. Elk schip was tussen de 120 en 125 voet lang en 27/28
voet breed. Ze werden bemand door 85 matrozen en 25 soldaten.
De
schepen voerden tussen de 28 en 30 stuks geschut.
Eind
18e eeuw besloot de Friese Admiraliteit de twee grootste linieschepen
uit haar bestaan te bouwen, de “Vriesland” en de “Stad en
Lande”, ieder bewapend met 74 kanonnen.
De
schepen bleken uiteindelijk te groot. Ze konden de havenbruggen niet
passeren en staken veel te diep voor de Buitenhaven. Dit was een
financiële ramp. Beide linieschepen werden in 1792 aan
houthandelaren verkocht en ter plekke gesloopt.
In
1795, tijdens de Bataafse Republiek, werden de 3 Admiraliteiten
samengevoegd tot een centraal comité. De scheepswerf Welgelegen ging
over in particuliere handen en verdween in de 20e eeuw uit de
binnenstad.
Het
laatste schip dat door de Friese Admiraliteit werd gebouwd en
uitgerust was de “Syrene”, met 20 kanonnen, maar de dominerende
rol van de Nederlandse marine was uitgespeeld.
In
de zeeslag van Kamperduin vochten nog enkele schepen van de Friese
Admiraliteit, ditmaal onder de vlag van de Bataafse Republiek, mee.
De
Admiraliteit is uit het stadsbeeld verdwenen. Het kantoorpand aan de
Zuiderhaven is afgebroken en heeft plaats gemaakt voor St.Hubertus.
De pakhuizen en de gevangenis op 't Eylant zijn gesloopt en
vervangen.
Wat
overblijft is het Havenmantsje, waar de Admiraliteit na een grote
brand, werd ondergebracht (nu een restaurant).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten