dinsdag 11 juni 2019


Inge luisterde gespannen, hoe haar vader de bijeenkomst weer tot rust bracht. Zij was trots op de manier, thuis deed hij dat ook, hoe hij de aanwezigen het gevoel gaf, dat de oplossing, bij wijze van spreken, al op de drempel stond. De problemen leken groot genoeg. Deense en Noorse verkenners hadden de Friese kusten afgeschuimd en waren soms tot diep in het binnenland doorgedrongen. Een bende Vikingen was in Westergo vastgelopen met hun schip. Het was uitgelopen op een bitter gevecht, waarin geen kwartier werd gegeven. Slechts een enkele Noorman werd levend gevangen genomen. Uit hun verhalen maakten de ondervragers op, dat er in het Hoge Noorden grote aantallen drakenschepen werden gebouwd; de ijzerovens loeiden dag en nacht, terwijl de troepen van de krijgsheren oefenden op de rotsige stranden.

Dertien jaren geleden was ze geboren en ze had slechts rust en vrede gewend. Een weggelopen koe was de grootste onrust, die ze zich kon herinneren. En dan nu; de mogelijke komst van de Noormannen! Ze had in haar leven al veel verhalen over deze zeerovers gehoord. Friesland had al eerder aanvallen te verduren gehad. Vechtersbazen met grote bijlen, die uitsluitend uit waren op moorden, plunderen en brandschatten. Hun schepen keerden terug naar het Noorden, beladen met goud, zilver, vee en slaven. De overlevenden keerden terug in een dorp, dat tot de grond toe was afgebrand en leeggeroofd. Het vee, dat de plunderaars niet konden vervoeren, werd gedood en in de rivier gesmeten. Loofbomen werden omgehakt en visvijvers vernield. Hun leven lag in scherven.

In gedachten zag ze zich al staan. Als slavin aan de boeg van rrn drakar. Haar rug naar Friesland gericht en op weg naar een donkere toekomst. Een windvlaag doet haar bijna omtuimelen en ze stoot met haar arm tegen de verschansing van de drakar.

Het was de hand van Wismund, haar vader. “Zo, hier ben je! Wakker worden jij! Je had al lang in bed moeten liggen.”

Inge krabbelde overeind en wreef de slaap uit haar ogen.

Haar vader torende hoog boven haar uit. Het gemeenschapshuis was verlaten en de vuren gedoofd. Inge wankelde op haar benen van de vermoeidheid.



Haar vader tilt haar op alsof ze een veertje was. Haar hoofd, met de lange blonde vlechten, zakt tegen zijn brede schouder en Inge valt tevreden in slaap.

Wismund beent met grote passen naar huis. Al die verhalen over de dreiging van de Noormannen hadden zelfs hem ongerust gemaakt. Toen hij het pad naar de smederij insloeg, zag hij zijn vrouw in de deuropening staan. Ze rende op hem toe en riep ongerust: “Inge is nog niet thuis! Ze had allang ...” Toen zag ze het bundeltje, dat haar man in de handen hield en haalde opgelucht adem.

Ze hield de huiden, die de deur afsloten open en Wismund stapte zijn woning binnen. De woonkamer is hoog en ruim, met een vuurplaats. Op een vliering sliepen Sikke, Luc en Inge; het bed van Wismund en Helga, zijn vrouw was beneden. De wanden waren bedekt met houten kisten, kasten en opbergruimtes. Bij de vuurplaats werd gegeten. Sikke, Luc en Inge waren alleen binnen te vinden, als het zeer slecht weer was. Hun leven speelde zich buiten af.

Voorzichtig klom Wismund naar boven en legde Inge op haar slaapplek en dekte haar toe. Inge was in diepe slaap.

Wismunds vrouw Helga had plaatsgenomen bij het vuur en bereidde de avondthee. Ze voelde de spanning bij haar man en voegde nog wat kruiden toe. Zwijgend dronken ze hun thee. De tanende vlammen van het houtvuur vormden bizarre patronen op de lemen muur. Toen deze bijna gedoofd waren, keek Wismund zijn vrouw ernstig aan. “Helga, de dagen van rust en vrede lijken voorbij. We moeten ons voorbereiden op geweld en oorlog. De Noormannen zwermen weer langs de kust.” Zijn gezicht werd zacht en hij pakt haar hand. Helga knikte en zei: “We slaan ons er wel doorheen.” Helga keek verbaasd, toen ze haar man zag lachen. “Ja, we moeten ons er letterlijk door heen slaan.” Ook Helga moest lachen om haar uitdrukking. “Kom,”, zei ze, laten we maar naar bed gaan. Het is al bijna licht.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten