dinsdag 2 december 2014








FOUCAULT EN DE ‘DODE MENS’





'Per slot van rekening; waarom de waarheid ? Waarom is men over de

waarheid bezorgd en wel meer dan over zichzelf ? '











Michel Foucault( 1926-1984) de anti-essentialistische denker was een veelzijdig man. Naast

filosoof was hij ook socioloog en historicus. Het meest bekend werd hij echter met zijn zeer kritische en opvallende studie van menselijk sociale instellingen, met name de psychiatrie, de menswetenschappen ,en gevangenissystemen. Het boek ‘De woorden en de dingen’, maakte

in 1966 in een klap een beroemd man van hem. 'De dood van de mens ' zijn woorden die Foucault in dit werk vaker herhaalt. Maar wat bedoelde hij hier nu eigenlijk mee ? Laten we zelf, om maar dicht bij de stijl van Foucault te blijven, eens een kritisch kijkje nemen.







Wat Foucault als twintigste- eeuwse filosoof wou( vaak met een soort van satanisch genoegen) is een vorm van onbewustheid onderzoeken en blootleggen: de blinde vlek van het moderne humanistische mensbeeld. Dit humanistische mensbeeld was volgens hem niet van de ene op de andere dag ontstaan. Het werd voorbereid in de Renaissance, en had daarna zijn vervolg in de Vroeg Moderne tijd ( 17 e en 18 e eeuw). Foucault maakt van deze historische driedeling van de Renaissance, via de Vroeg Moderne tijd naar de 19 e en 20 e eeuw een van de belangrijkste thema's in zijn boek De woorden en de dingen. Hij stelt zelfs dat we weinig kunnen begrijpen van de moderne cultuur als we deze driedeling niet eerst in ogenschouw nemen.



DRIE PERIODES



In de Renaissance bevrijdde de mens zich volgens Foucault uit de Middeleeuwse machtstructuren van kerk en adel. De menselijke gedachten, ideeën en begrippen, staan in die tijd in een relatie van 'gelijkenis' tot de dingen in de wereld. We kennen de wereld omdat de dingen en ons kennen op elkaar lijken. In de 17e en 18 e eeuw wordt dat idee van gelijkenis vervangen door dat van 'representatie'. Het menselijk denkvermogen staat vanaf dan zelf

centraal; de beelden waarmee we onze werkelijkheid vormen. Het mensbeeld dat opkomt in de 19 e en de 20 e eeuw is echter veel dubbelzinniger. Enerzijds, zo zegt Foucault, wordt de







mens meer het centrum van al het werkelijke. Tegelijk wordt de mens geconfronteerd met zijn 'begrensdheid' en met zijn eigen 'eindigheid'. Men ontdekt in wezen dat het onmogelijk is om een centrale positie in het leven in te nemen. Om die reden begint Foucault een 'archeologie van de menswetenschappen' wat ook de ondertitel is van De woorden en de dingen. Deze drie hier boven besproken manieren van kennisverwerving noemt Foucault voortaan : epistèmès.



SCHARNIERPUNT



Een belangrijk scharnierpunt herkent Foucault vervolgens in de denker Kant. Deze filosoof namelijk, boog de aandacht van de studie van de werkelijkheid om naar de vraag: ‘Hoe kan ik kennen ? ‘de vraag naar de mens zelf dus. Misschien zelfs, is alle kennis die wij op kunnen doen slechts kennis van ons eigen kenvermogen, zegt Foucault. Vervolgens stelt hij in De woorden en de dingen, de essentiële vraag van de filosofie: 'wat is waarheid' in principe nu wel de juiste vraag om te stellen? Hij poneert dat het belangrijk is om uit te zoeken waarom





de Westerse cultuur het zoeken naar de waarheid nu eigenlijk zo belangrijk heeft gemaakt. Hiermee introduceert hij een nieuw en spannend onderzoeksgebied in de filosofie waarin het spreken ‘van waarheid zelf ‘ onderwerp van onderzoek is geworden. Foucault zoekt een filosofie die zich kritisch over de waarheidsprofetieën buigt, en dit doet hij door deze waarheden te ontleden en te ontmantelen als 'waarheidssystemen'. Door ze te zien als pogingen macht te verwerven over de realiteit. Hij poneert een interessante stelling, namelijk dat mensen naar macht streven door zich als kenner van deze waarheid in het centrum te plaatsen, en de waarheid waar zij in geloven als fundamenteel aan te duiden.



INSPIRATIEBRONNEN



Het is wel zeker dat we hier met oncontroversieel gedachtegoed te maken hebben. Het verbaast daarom ook weinig dat Foucault zegt geïnspireerd te zijn door namen als: Nietzsche, Bataille en Klossowski. Filosofen die zich in de marge van het filosofisch vertoog bevinden en allemaal een afwijkende stijl hebben Stuk voor stuk doen ze een radicale poging om het ‘waarheidspreken’ te onderbreken. Ze proberen volgens Foucault 'recht te doen aan de persoonlijke ervaring' en zien het opbouwen van systemen niet zozeer als iets dat tot hun taakgebied behoort. Vooral Nietzsche is een bron waar Foucault uit heeft geput. ‘Ik ben een absolute Nietzschiaan !’ zei hij hier zelf ondubbelzinnig over.





DE BLINDE VLEK



Daarmee zijn we weer op het punt aanbeland waar we ook begonnen zijn. Foucault richt de aandacht op de blinde vlek van het 'waarheidsstreven': de aanname dat de wetenschap kennis produceert die ware uitspraken doet over een bepaald object, zoals de mens. Maar, zo zegt hij, onze woorden drukken de waarheid van de dingen helemaal niet eenduidig en helder uit. Conclusie: de menselijke ambitie om zijn ware zelf als 'ding' te verwoorden is gedoemd te mislukken. Ik interpreteer mijzelf zonder ooit mijn waarheid te vinden. Ik ben als mens teveel in mezelf opgenomen om mijzelf als object te kunnen begrijpen. En zo bevind de mens zich in

een tussenruimte( Frans: interstice, een kernwoord in Foucaults betoog) tussen de woorden en de dingen, zonder beiden ooit tot een sluitende eenheid te kunnen brengen.



TOT SLOT



Misschien zouden we nu kunnen proberen een antwoord te vinden op de vraag die we onszelf in de inleiding stelden. Wat bedoelt Foucault nu eigenlijk met de 'dood van de mens'? Welnu, we zien dat het niet de mens is die sterft in De woorden en de dingen, maar het complexe beeld dat deze mens van zichzelf en de wereld heeft opgebouwd. En in dit einde, in dit besef, kondigt zich tegelijk ook de belofte van een nieuwe mens aan. Dood dus, maar gevolgd door wederopstanding, De kern van iedere verandering En deze stille aankondiging besluit Foucault zijn indrukwekkende werk De woorden en de dingen. Onze vraag, lijkt voorlopig beantwoord. Al wordt in de kennis van Foucault juist niets tot een vaststaand feit, dus laten we vooral uitkijken met het idee nu een waarheid ontdekt te hebben. We zouden Foucault er zeker tegen de haren , zelfs de weinige die hij nog had, mee instrijken







'De archeologie van het denken toont eenvoudigweg aan dat de mens een uitvinding van recente datum is. En mogelijk ook dat zijn einde nabij is. Als deze disposities zouden verdwijnen, zoals ze zijn verschenen, als ze zouden omslaan door een of andere gebeurtenis, waarvan we voorlopig niet de vorm of de belofte kennen( ...) , dan zouden we er zeker van zijn dat de mens zal verdwijnen, als een gezicht in het zand op de vloedlijn van de zee. '( pg.453)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten