zondag 20 november 2016


HARLINGER WANDELVERHALEN

DE ADMIRALITEIT; HARLINGEN MARINEHAVEN

Door de opstand tegen de Spaanse Overheersing (1568 – 1648, Tachtigjarige oorlog), ontstond vlak na het ontstaan van de Republiek der Zeven Provinciën de behoefte om op een aantal terreinen nauwer samen te werken. Dit betekende ook het handhaven van een militaire macht op zee. Ter bescherming tegen de Spanjaarden en ter bescherming van de handelsvloot. Dit leidde in eerste instantie tot het oprichten van een drietal Admiraliteiten: die van Zeeland, die van Zuid-Holland en die van Noord-Holland. Onder deze laatste vielen ook Groningen en Friesland. Omdat er discussies ontstonden over de inkomsten uit konvooien, veroveringen van Spaanse schepen en de verdeling ervan, werd op 6 maart 1596 besloten tot de oprichting van een Friese Admiraliteit.

Men moet zich voorstellen, dat zo'n college uit een groot aantal ambtenaren, regenten, bodes en klerken bestond. Verder beschikte de Admiraliteit over eigen panden, een scheepswerf en zelfs een gevangenis. Behalve Friesland, betaalde ook Groningen mee. Dit blijkt o.m. Uit het feit, dat regelmatig Groningers op belangrijke posten werden benoemd.

De Admiraliteit werd gevestigd in Dokkum, toen nog een zeehaven, maar verhuisde al snel (1645) naar Harlingen.

De Harlinger magistraten waren zeer blij met de komst en beloofde voor gepaste behuizing te zorgen. Men had de omvang echter onderschat. Niet alleen was er behoefte aan vergaderruimtes. Maar ook aan pakhuizen, onderkomens voor gevangenen en woningen voor dienstbodes. Ook moest er schepen worden gebouwd en uitgerust. Met enige dwang viel behalve een pand aan de Zuiderhaven (nu St. Hubertus), een pand aan de Noorderhaven en een aantal pakhuizen bij de Westerkerk (later afgebroken) onder het domein van de Admiraliteit. Tegenover het pand aan de Noorderhaven werd een scheepswerf gebouwd en ingericht.

Rond 1650 was de vloot ernstig verwaarloosd en besloot de Republiek om een groot aantal extra schepen te bouwen (ongeveer 180). In 1652 leverde de Friese Admiraliteit stipt op tijd 17 schepen af. Elk schip was tussen de 120 en 125 voet lang en tussen de 27 en 28 voet breed. De schepen werden bemand door 85 matrozen en 25 soldaten. De oorlogsbodems voerden tussen de 28 en 30 kanonnen. Een opmerkelijke prestatie.

Er ging ook wel eens iets mis.

Tegen het einde van de 18e eeuw besloot de Friese Admiraliteit twee linieschepen te bouwen, de Vriesland en de Stad en Lande, elk bewapend met 74 stukken geschut. De schepen werden veel te groot en konden de havenbruggen niet passeren en staken veel te diep voor de Buitenhaven. Een financiële ramp. De schepen werden in 1792 aan houthandelaren verkocht en ter plekke gesloopt.

In 1793, tijdens de Bataafse Republiek werden de Admiraliteiten van Nederland samengevoegd tot een centraal comité. De scheepswerf “Welgelegen” ging over in particuliere handen en verdween uiteindelijk uit de binnenstad.

Het laatste schip werd door de Friese Admiraliteit in 1789 te water gelaten, “de Syreene”, met twintig kanonnen. De dominerende rol van de Admiraliteit en de Nederlandse marine was uitgespeeld. In de Zeeslag van Kamperduin vochten nog enkele schepen van de voormalige Friese Admiraliteit mee; ditmaal onder de vlag van de Bataafse Republiek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten