Avonturen
van Sikke.
De
Noormannen komen!
Jan
van den Hoff
1
"Grootvader,
vertel nog eens over Magnus." Sikke stootte de oude man aan, die
al een tijd in het vuur had zitten staren. "Alsjeblieft .....
Luc heeft nog nooit van Magnus gehoord!" en Sikke wees op de
jongen naast hem, die met open mond naar de grijsaard opkeek. Deze
bewoog zijn hoofd alsof hij bepaalde gedachten van zich schudden.
"Alstublieft? We zullen tot het einde luisteren." Hij
stootte Luc stevig aan, die plechtig knikte. Het was even stil, van
buiten klonk geblaf van honden en het gehinnik van paarden. Maar in
de ruime hut was het stil. De enige andere aanwezige was een
reusachtige wolfshond, die onder het bed lag te slapen.
De
oude man stond op en liep kreunend naar de vuurplaats. "Mijn
botten zijn versleten.", zei hij tegen de jongens, "Dat
krijg je van al dat oorlog voeren. Teveel paardrijden en op de koude
grond bivakkeren doen je botten kraken”. Hij boog voorzichtig
voorover en pakte een drietal kommen. In elk liet hij een handje met
kruiden vallen en goot er vervolgens heet water op. De lucht van
kamille vulde de ruimte. Grootvader bleef even gebogen staan en
schepte toen handig de kruiden uit de thee. Met een beweging, die
jarenlange routine verraadde, gooide hij de inhoud op het vuur, waar
ze knetterend in een flits verdwenen. Sikke stond op en ging naast de
oude man staan. "Ik breng de thee wel even." Zuchtend ging
deze zitten en schikte omzichtig de kussens. Sikke zette de kom thee
aan zijn voeten en ging -naast Luc op een schapenvacht zitten, die
van de houten stoel was afgegleden.
Aandachtig
keken de jongens naar grootvader, die in zijn thee tuurde. Het hout
in de -vuurplaats siste en gaf amper rook. De geluiden buiten waren
verstomd. Blijkbaar waren er nog laat gasten gearriveerd. Maar
iedereen zat nu of in het gemeenschapshuis de gasten uit te horen of
als in afzonderlijke hutten. Een enkel hut was op hoge palen gebouwd
en maan……lagen ze dicht aaneen binnen een aarden omwalling
versterkt met metershoge heggen. De hut van opa lag aan de rand van
het dorp en was gedeeltelijk in de wal uitgegraven. 'Magnus." De
beide jongens schrokken op uit hun dagdromen. 'Magnus was een groot
legeraanvoerder en een dapper krijger. Maar bovenal was hij een groot
Fries. Hij heeft de Friezen hun vrijheid teruggeven" Het gezicht
van de oude man leek wel te stralen. In zijn gedachten was hij
blijkbaar al de wondere wereld van Magnus binnengetreden. Luc keek
zijn vriend vragend aan. Sikke legde zijn wijsvinger op zijn lippen
en fluisterde. “Het begint zo." Hij kroop naar voren om
voorzichtig wat hout op het vuur te leggen. Kleine vlammen lichtten
op. De grootvader schudde opnieuw met zijn hoofd en schraapte zijn
keel. "Eerst thee.", zei hij en pakte voorzichtig de kom op
en begon de thee naar binnen te slurpen. Opnieuw leek hij zijn eigen
wereld binnen te treden, maar opeens begon hij, starend in het vuur,
met heldere stem te spreken. "Magnus was een groot
legeraanvoerder. De grootste, die er is geweest in deze tijden en
misschien zal hij nooit overtroffen worden. Maar Magnus was ook een
slaaf!"
Sikke
schrok op. "Een slaaf, Magnus een slaaf?”. De oude man knikte
en vervolgde zijn verhaal. 'Magnus was een slaaf..... Maar ik was ook
een slaaf!" Beide jongens keken hem stomverbaasd aan.
"Grootvader een slaaf? Hij was al jaren leider van de Raad der
Oudsten en een invloedrijk man in het dorp en in de omgeving."
Sikke begreep er niets -van. "Alle Friezen waren slaven , voegde
grootvader er ernstig aan toe. Nu begrepen Sikke en Luc het helemaal
niet meer. Voordat de jongens vragen op de oude man af konden vuren,
ging deze verder met zijn verhaal.
"Lang
geleden zijn de Friezen weggetrokken uit het Noorden. De bevolking
nam toe, maar de andere stammen verbonden zich om de Friezen te
verdrijven.
Ondanks
hun overmacht lukte het hen echter niet om de Friezen te onderwerpen.
Maar de Raad van Oudsten zag in dat de stam deze strijd niet kon
winnen en besloot te vertrekken en in het Westen nieuw land te
zoeken." Sikke knikte. Elke keer weer hoorde hij nieuwe dingen.
Dit verhaal deed hem duizelen. De Friezen kwamen uit het Noorden en
hadden hier dus niet altijd gewoond. En de Friezen waren slaven
geweest. Dat was helemaal onvoorstelbaar. De mannen in het dorp waren
stuk voor stuk sterke krijgers, behendige ruiters en uitmuntende
zeilers. Ze waren aan niemand verantwoording schuldig dan aan de
Oudsten en natuurlijk hun vrouw.
“.......„de
vrouwen en kinderen trokken in boten langs de kust. De weerbare
mannen vormden een lange colonne en trokken naar het westen. Elke
groep heeft gevaren doorstaan en er zijn vele heldendaden verricht.
Uiteindelijk was het een schip uit onze vloot, die dit gebied
ontdekte. Er waren strandwallen waarop dorpen konden worden gebouwd,
er waren weilanden voor ons vee, er was wild en vis in overvloed en
goed begaanbare vaarten en waterlopen, de zee was dichtbij en de
kustgebieden waren amper bewoond!." Luc en Sikke hadden de zee
nog nooit gezien. Ze lag een dag reizen van het dorp. Sikkes vader
was de smid van het dorp en zag geen noodzaak te reizen. Luc’s
vader handelde in zijden stoffen. Die had vast de zee gezien en
misschien zelfs bevaren. Jaloers keek Sikke naar Luc. Hij zou
binnenkort mee mogen met zijn vader en verre reizen maken. Sikke
daarentegen moest zijn vader helpen in de smederij. “Vele, vele
jaren hebben we hier in vrede geleefd. De stam groeide, maar iedereen
vond voldoende land om te wonen en te bewerken. Er woonden Friezen
tot in België aan toe?” Sikke wist niet waar dit land lag, maar
het klonk heel ver weg!” “Waren de Friezen toen al slaven, opa?'
De oude man schudde zijn hoofd. 'Nee, de Friezen waren vrij en
dapper. Andere stammen lieten ons met rust omdat ze woeste verhalen
hadden gehoord over onze krijgers. .... en die waren meestal waar.
Maar we vochten nooit met grijsaards, vrouwen en kinderen. De Friezen
wilden simpelweg met rust worden gelaten. Maar toen kwamen de
legioenen uit Rome. Ze hadden bijkans de hele wereld veroverd en
hadden nu hun oog op Friesland laten vallen." De oude man nam
een slok thee om zijn keel te spoelen en wees op de kommen van het
tweetal om ze aan te sporen hun thee te drinken en vervolgde zijn
verhaal.
"Het
is een lang verhaal. Ook de Romeinen lukte het niet echt om van de
Friezen te winnen. Hun legeraanvoerders hadden groot ontzag voor de
Friese strijders. Zoveel zelfs, dat ze de Friezen in hun legioenen
toelieten. Friese soldaten hebben over de hele wereld voor Rome
gestreden. En als ze terugkwamen, waren ze rijk. Op deze manier werd
Friesland ook rijker en toen de Romeinen vertrokken, stortten de
aasgieren zich op ons. Denen en Noormannen trokken in schepen langs
de kust en overvielen onze dorpen. Ze doodden iedereen die ze te
pakken konden krijgen, roofden vee en goed en staken vervolgens alles
in brand." "Verschrikkelijk," zuchtte Luc. "Ook
de vrouwen en de kinderen?" "Iedereen." De oude man
was even stil. "In Dorestad heb ik zo’n aanval meegemaakt. Het
lukte ons maar net om er levend uit te komen. We moesten machteloos
toezien, hoe de hele stad in vlammen opging. Het zijn de Noormannen,
maar ook de Denen en Saksers geweest, die slaven van ons hebben
gemaakt. Ze vernederden de mannen door ze houten halsbanden te laten
dragen en de opening van de hut was een lage deur op het Noorden. De
Fries moest dan elke keer buigen voor zijn meester." Luc en
Sikke stonden versteld, Friese mannen met slavenhalsbanden! Sikke
probeerde zich zijn vader voor te stellen met een slavenhalsband om.
Hij zou hem met een ruk lostrekken en in het vuur smijten! Hij
glimlachte trots bij deze gedachte. Grootvader hoestte omdat het vuur
begon te roken. "Ik houd er voor vanavond mee op." De sfeer
van verwachting die in de hut hing, werd ruw verbroken. De hond was
ongemerkt onder het bed vandaan gekropen en lag nu aan de voeten van
grootvader. Hij keek hen beiden aan. "Het is tijd om te gaan
slapen. De fakkels worden gedoofd. Jullie moeten opschieten."
Sikke en Luc protesteerden. "Opa, nog even, alstublieft?' Maar
de oude man was onverbiddelijk. "Eruit jullie! Morgenavond zal
ik de rest van het verhaal vertellen." "Loopt het verhaal
goed af, opa?' 'Dat hoor je morgen Sikke.", zei hij
geheimzinnig. Maar Sikke zag de tinteling in zijn ogen, toen hij de
huiden van de toegang omhoog hield. Sikke en Luc stapten de
pikdonkere nacht in.
2.
Toen
de toegang van grootvaders hut achter hen gesloten werd, pakten de
jongens bijna automatisch elkaars hand. Het was aardedonker. Boven
hen twinkelden duizenden sterren. Pas langzaam drongen de geluiden
van de nacht tot hen door. Blaffende honden, het schuren van de boten
tegen de aanlegsteiger, kwakende kikkers. Deze geluiden was het
tweetal gewend, evenals van stemmen uit de hutten binnen de omheining
en van het vee in de stallen, dat herkauwend de ochtend afwachtten.
Hun ogen raakten langzamerhand aan het licht van de sterren gewend en
ze konden de contouren van de hutten herkennen. Sikke en Luc
probeerden de plassen te ontwijken en ze gingen op weg naar de
smederij, waar de smid en zijn gezin werkte en sliep. Luc en zijn
vader sliepen daar ook. Sikkes thuis lag wat afgezonderd van de
andere hutten. In het verleden was er wel eens brand uitgebroken en
om te voorkomen dat de andere hutten en stallen zouden worden
aangestoken, stond de smederij nu op veilige afstand.
In
het midden van het dorp torende een houten gebouw nog boven de hutten
uit. Het was gebouwd van brede eiken planken, die jaren geleden uit
het zuiden waren aangevoerd. Het dak werd gevormd door geteerde
planken, die in de vorm van drakenschubben waren uitgesneden. Om het
huis liep een veranda en boven de hoofdingang staarden, van achter
een balustrade houten beelden van de voorvaderen naar beneden. De
beelden droegen de kleren, die ze ook tijdens hun leven hadden
gedragen. Soms, op speciale dagen, haalden de stamoudsten de beelden
naar beneden en droegen ze in een processie rond in het dorp. Dit was
het gemeenschapshuis van het dorp en er brandde nog licht! Sikke
kneep Luc in de arm en wees naar het huis. Buiten was het geluid van
stemmen duidelijk te horen.
Sikke
en Luc renden gebogen over het modderige plein en sprongen op de
balustrade. De stemmen klonken nu nog luider. Door het raam gluurde
Sikke naar binnen, maar hij kon amper iets onderscheiden. Luc sprong
naast hem omhoog. "Ik zie niets, Sikke til me op, dan zal ik
vertellen wat er te zien is." Sikke keek zijn vriend aarzelend
aan, maar knikte toen instemmend. "Klim maar op mijn rug. Ik zal
je zo lang mogelijk proberen te dragen." Sikke bukte zich en Luc
klom op zijn rug. Zwaaiend strekte Sikke zich en klemde de benen van
Luc vast. "Au, voorzichtig, je trekt aan mijn haren!",
fluisterde Sikke, " .. en nu knijp je mijn keel dicht!"
Eindelijk
stonden de jongens stil. Luc drukte zijn neus bijna naar binnen. ''Er
zijn vreemde mannen gearriveerd. Hun mantels zitten onder de modder.
De oudste van hen voerde het woord." Het was een tijdje stil.
"Ga door! Ga door!", piepte Sikke, terwijl hij Luc's benen
nog steviger vastklemde. Luc boog zijn hoofd en siste in zijn oor.
"Het zijn mannen uit Mildum. Ze komen ons waarschuwen want de
Noormannen komen eraan. Het zijn dit keer geen individuele schepen,
maar hele vloten, die ons bedreigen .... " Meer kon Luc niet
vertellen. Sikke struikelde over een achtergelaten emmer en wankelde
achterwaarts. Luc kon niet meer springen, ook al liet Sikke zijn
benen los. "Kijk uit!", schreeuwde Luc, maar het was al te
laat. Sikke viel achterover en knalde tegen de planken muur. Hij
gleed op de grond .. Luc lag geplet tegen de muur en kreunde, "Sikke
laat me gaan. Ik krijg geen lucht." Sikke bromde wat en
krabbelde overeind. Uit het gemeenschapshuis klonk het rumoer van
vele, opgewonden stemmen. Ook Luc krabbelde overeind en klopte zijn
tuniek af. ''De Noormannen, de Noormannen komen eraan!" Sikke
knikte en ging op zijn tenen voor het raam staan. Door de troebele
varkensblaas kon hij weinig zien en iedereen leek door elkaar te
praten. Toen klonk er van nabij het haardvuur een donkere stem.
''Vrienden, geachte gasten, laten we ons niet laten meedrijven door
onze woede en onze emoties ..... " Het werd stil in de rokerige
ruimte. Bij het haardvuur stond een reusachtige gestalte met vlammend
rood haar en een leren schort voor. Sikke glom bijkans van trots. Het
was Wismund, de smid en hij was zijn vader. "Vrienden,"
begon
de smid opnieuw, "Laten we weer rust in onze gedachten brengen."
Hij zweeg even, maar het was duidelijk dat hij ieders aandacht had.
"De verhalen van onze gasten zijn afschuwelijk. De draak is weer
los en opnieuw zal ons land in oorlog en plundering worden
gedompeld." Hij keek om zich heen en wees een aantal mannen aan.
"Jij Born, jij Garm en jij Onde hebben ouders en grootouders
gekend, die onder het juk van de Denen en de Noormannen zijn
doorgegaan." De mannen knikten. "Ieder van jullie," en
zijn gespierde naakte armen zwaaiden in het rond, ''Heeft de verhalen
gehoord over de wandaden die deze barbaren hebben bedreven." De
aanwezigen gromden hun instemming.
Luc
trok aan de wollen tuniek van Sikke. "Kom we gaan. Zo direct
worden we betrapt en dan zwaait er wat." Sikke aarzelde en wierp
nog een blik naar binnen. Zijn adem stokte in zijn keel. Achter de
banken, in een donkere hoek van het huis, zat zijn zus Inge. Ze
luisterde naar het overleg van de mannen. Inge leek te voelen, dat ze
bekeken werd. Ze keek naar het raam en toen ze Sikke herkende stak ze
vlug haar tong uit. "Kom Sikke." "Ja, ja. Weet je wie
ik binnen zag? Inge, mijn zus. Ze zit daar doodleuk mee te
luisteren!" Luc knikte, ofschoon hij de ernst van deze
overtreding niet zag. Inge had hij nu een aantal malen gezien en hij
was heimelijk een beetje verliefd op haar.
De
twee jongens stapten van de balustrade. De regen kwam weer met bakken
neer. "Die kant op.", roept Sikke en wees naar een
flakkerend licht in de verte. ''Moeder heeft een toorts aangestoken."
En zonder verder acht te slaan op de regen en de plassen, renden ze
naar de smederij.
3
Inge
luisterde hoe haar vader de bijeenkomst weer tot rust bracht. Zij
bewonderde de manier waarop hij de aanwezigen het gevoel gaf, dat de
oplossing voor de problemen al op de drempel lag. De problemen leken
groot genoeg. Deense en Noorse verkenners hadden de kusten
afgeschuimd en waren soms diep in het binnenland doorgedrongen. Een
bende was in Westergo vastgelopen. Het was uitgelopen op een bitter
gevecht, waarin geen kwartier werd gegeven. Slechts een van hen was
levend gevangengenomen. Uit zijn verhaal maakten de ondervragers op,
dat in het Noorden grote aantallen drakenschepen werden gebouwd; de
ijzerovens loeiden dag en nacht, terwijl de soldaten oefenden om met
een paard uit een schip te springen. Een grote aanval was op komst.
Ze kon het amper bevatten. Dertien jaar geleden was ze geboren en ze
had slechts rust en vrede gekend. Een weggelopen koe was de grootste
onrust die ze kende. En dan nu: de Noormannen. Vechtersbazen
uitsluitend uit op moorden, plunderen en brandschatten. Hun schepen
keerden terug naar het Noorden, beladen met goud en zilver, prachtige
stoffen en de mooiste maagden van het land. In gedachten zag ze zich
al staan. Op een drakenschip met zijn trotse boeg gekeerd naar het
Noorden en Friesland dat achter de horizon verdween. Een windvlaag
doet haar bijna omtuimelen en ze stoot met haar schouder tegen de
verschansing. Een grote hand ligt op haar schouder. "Zo hier ben
je! Wakker worden jij! Je had allang in je-bed moeten liggen ... "
Inge krabbelt overeind en wrijft de slaap uit haar ogen.
Haar
vader torent boven haar uit. Het gemeenschapshuis is verlaten en het
vuur gedoofd. Inge wankelt overeind. Haar vader tilt haar op alsof ze
een veertje is. Haar hoofd met de lange blonde vlechten zakt tegen
zijn schouder en Inge slaapt rustig verder.
Wismund
beent met grote passen naar huis. Al die verhalen over de Noormannen
hadden zelfs hem ongerust gemaakt. Toen hij van de vergadering naar
de smederij liep, zag hij zijn vrouw in de deuropening staan. Ze liep
op hem af en riep: "In ge is nog niet thuis! Ze had allang hier
moeten zijn!" Wismund schrok. Normaliter had hij zich niet
ongerust gemaakt. Er waren rond het dorp geen gevaren, geen
roofdieren en ze kon zwemmen als een vis. Zonder een woord te zeggen,
had hij zich omgedraaid en beende naar het plein. Hij had zo'n
vermoeden waar hij Inge kon vinden. Inge was intelligent en
nieuwsgierig. Maar haar gedrag was soms te vrijpostig, niet gepast
voor een meisje zoals sommige buren het noemden. Heimelijk was
Wismund trots op haar en ook moeder was blij met de hulp die ze bood.
Toen
Wismund met Inge in zijn armen de kleden in de deuropening openduwde,
stond moeder onmiddellijk op en sloeg haar handen voor het gezicht.
"Gelukkig," zuchtte ze. Haar man liep door naar de
slaapbritsen van de kinderen. Voorzichtig legde hij Inge neer en
dekte haar toe. "Slaap lekker," fluisterde hij en kuste
haar zacht op het voorhoofd.
Wismunds
vrouw Hilga had weer plaatsgenomen bij het vuur en bereidde de
avondthee. Ze voelde de gespannen uitstraling van haar man en voegde
nog wat kruiden toe. Zwijgend dronken ze hun thee. De tanende vlammen
van het houtvuur vormden bizarre patronen op de lemen muur. Toen ze
bijna gedoofd waren, keek Wismund zijn vrouw ernstig aan. "Hilga,
de dagen van rust en vrede zijn voorbij. We moeten ons voorbereiden
op oorlog. De Noormannen zwermen weer langs de kust." Zijn
gezicht werd zacht en hij pakte haar hand. Hilga knikte en zei: "We
slaan ons er wel doorheen." Hilga keek verbaasd, toen ze haar
man zag grinniken. "Vrouw, laten we maar gaan slapen. Het is al
bijna licht."
4
Sikke
was vroeg wakker die ochtend. Slaapdronken keek hij om zich heen.
Toen was hij opeens klaarwakker. De Noormannen komen! Hij
probeerde Luc wakker te schudden, maar deze weerde hem af en sliep
snurkend verder. Sikke ging overeind zitten en zocht op de tast zijn
kleren bij elkaar. Zijn moeder scharrelde rond bij de vuurplaats en
stookte deskundig het vuur op. Ze plaatste een kan in de warme as, om
het water warm te houden. Toen begon ze met de ochtendpap voor haar
familie en de twee gasten. Gelukkig had ze nog een flinke pot met
honing. Wismund had die geruild met handelaren uit het zuiden, die in
de vorige zomer hun dorp hadden bezocht.
Sikke
had geen weet van dit alles. Op de rand van de brits trok deze zijn
kleren aan en dacht aan zijn droom, waarin hij de Noormannen met een
reusachtig
zwaard
had verdreven en het dorp had gered. Zijn moeder Hilga had zijn
bewegingen gehoord en gebaarde hem geruisloos naar het vuur. Ze wees
naar een grote, onbewerkte kan. 'Sikke, ik heb water nodig voor de
kruidenthee." Deze schraapte zijn keel, maar zijn moeder stond
niet toe dat hij tegensputterde. "Ga maar gauw en kom direct
terug. De gasten kunnen elk moment wakker worden." Hilga duwde
hem de kan in de handen en hield de kleden van de toegang voor hem
open. Zij kroelde door zijn woeste haardos en zei, "Niet
treuzelen. Kom voor de verandering eens direct naar huis!" Sikke
knikte slechts en stapte naar buiten.
De
zon reikte al over de horizon en Sikke knipperde met zijn ogen om ze
aan te passen aan het felle licht. Nu hij hier een keer stond, genoot
hij van de frisse lucht, die hij inademde. Buiten het dorp kwam de
natuur tot leven. Vluchten schreeuwende meeuwen vlogen richting zee.
Sikke keek ze na en zei hardop: ''Er komt een dag, dat ik ook naar
het noorden zal trekken en de zee zal zien."
Grootvader
had hem veel over de zee verteld. Over haar schoonheid en haar woeste
kracht. Over de schepen, die de stormen bedwongen en naar verre
landen voeren. Grote schepen, schepen met roeiers. Veel groter dan de
schepen, die zijn geboortedorp Nywaldum aandeden. Dat waren meestal
logge, platboomde troggen, zoals grootvader zei, waarmee de schipper
en zijn maat over de meren, sloten en vaarten ploeterden. Ook nu
lagen er drie in het kleine haventje, zag Sikke, terwijl hij naar de
rivier liep. Op de boten brandden kleine vuurtjes, waarop de
bemanning het ontbijt klaarmaakte.
Hij
beklom de aarden omwalling en liep een, stuk stroomopwaarts. Sikke
daalde voorzichtig af naar de waterkant en boog zich voorover om de
kan vullen. Gehurkt keek hij om zich heen. De mist hing boven het
water en, de daken van het dorp staken boven de omwalling uit. Wolken
rook kronkelden uit de daken. Sikke hoorde het rumoer van de koeien,
die naar de weiden werden gedreven en het gekraai van hanen, die de
zon begroetten. Boven alles uit torende een kolossale eik, waarvan de
bladeren schaduw wierpen op het opengehouden middenterrein.
Voorzichtig tilde Sikke de kan omhoog. Het zou niet de eerste keer
zijn, dat de zware kan uit iemands handen glipte. Sikke zette de
volle kan op zijn heup en hield hem met beide armen vast. Hinkelend
volgde hij het pad terug. De mist op het water was verdwenen. Het
beloofde een zonnige dag te worden.
Inge
zat met rode wangen in de hoek bij het vuur. "Die heeft een
standje gehad!", dacht Sikke goedkeurend, terwijl hij de
waterkan aan zijn moeder gaf. Luc en hij waren er goed vanaf gekomen
gisteravond en ze waren ongezien binnengekomen. Toen Hilga hun brits
inspecteerde, lagen Sikke en Luc al te slapen.
Luc
struikelde het woongedeelte binnen en kwam bijna op de kommen met pap
terecht. Zijn vader Otho "kon hem nog maar net tegenhouden. "Hij
heeft zijn ogen nog maar amper open.", zei de koopman
verontschuldigend. Wismund glimlachte slechts. Langzaam werd het
stil. Iedereen sloot even de ogen om de aarde te danken voor het
voedsel dat het voortbracht en de handen te zegenen, die het voedsel
hadden bereid. Moeder reikte vervolgens de kommen uit en enige
minuten zat iedereen van de dampende pap te genieten. Wismund slaakte
een diepe zucht, terwijl hij een restant pap uit zijn snor wreef.
Hij
knikte iedereen toe en noemde hun namen. "Hilga, Sikke en Inge,
wij moeten een aantal dagen weg. Otho en ik moeten op reis naar het
zuiden. We reizen met zijn schip, maar we nemen paarden mee."
Hier zweeg hij even. Otho nam het woord. "Dat betekent Luc, dat
jij hier moet blijven. De reis is veel te gevaarlijk voor kinderen."
Wismund voegde hier nog aan toe,. dat ze die middag al vertrokken.
Hilga stond kordaat op. "Dan moeten we beginnen te pakken. De
kinderen gaan zolang naar buiten. hier lopen ze toch maar in de weg."
Inge,
Luc en Sikke slenterden over de aarden omwalling. Het dorp was
nu een en al activiteit. Maar toch was de sfeer veranderd. Tot dan
was het een speelse lente geweest, maar nu droegen de mannen dolken
en messen in hun gordel en spelende kinderen leken hen nu alleen maar
te hinderen. Ook de vrouwen in het dorp waren kortaf en snauwden
voortdurend bevelen.
"Kijk,
daar zijn Otho en vader. Ze sjouwen spullen naar de boot.", riep
Inge en wees naar de aanlegsteiger in het haventje. Ze stond op. "Kom
we gaan erheen. En ze zette het op een Iopen. Luc en Sikke stonden zo
snel mogelijk op en renden achter haar aan. "Voorzichtig
jullie,", riep Wismund lachend al van verre. Jullie rennen
nog het water in." Luc won de eindsprint. Vlak voor zijn vader
hield hij in. Ook Lotho droeg een dolk en Wismunds bijl lag al in de
boot. "Zullen jullie je gedragen als ik weg ben. Moeder kan
jullie steun nu goed gebruiken." Het drietal keek wat beteuterd
voor zich uit. Tot dat moment was alles nog spel geweest, maar nu
werd het ernst. ''We zullen U niet teleurstellen.", zei Sikke
plechtig, terwijl Inge en Luc knikten. Wismund wierp nog een laatste
blik op het dorp. Hij hoopte vurig het ongeschonden weer aan te
treffen. 'We moeten gaan.", zei Wismund tegen Luc's vader, die
zijn zoon omarmde. Lotho knikte en gaf zijn zoon een bemoedigende
klop op de schouder. "Ook ik wil trots op je zijn, Luc. Besef
dat je hier te gast bent." Lotho keek Luc met grote donkere ogen
aan. "Natuurlijk vader." Mompelde Luc. Hij draaide zich weg
van zijn vader om te verbergen, dat hij tranen in zijn ogen had. Toen
hij deze met een hand gedroogd had, draaide Luc zich om. Zijn vader
en de smid waren in de boot geklommen. Sikke maakte het touw los en
gooide het binnenboord. Peddelend verdwenen hun vaders om een bocht
in de rivier.
6
Sikke
kon die avond de slaap niet vatten. Overal om zich heen hoorde hij de
ademhaling van zijn huisgenoten. Ver buiten het dorp jankte een
moeraswolf naar de sterren. Hij draaide zich voor de zoveelste
maal om. Het stro op de brits prikte in zijn wang. Steeds opnieuw
trok het afscheid van die middag aan zijn oog voorbij. Zijn vader
haalde krachtig de peddel door het water, terwijl Lotho met een lange
stok, de boot van de steiger had afgeduwd. Ze maakten snelheid en in
hoog tempo verdwenen ze uit het zicht. Zonder om te kijken hield
Sikke's vader vlak voordat ze uit het zicht verdwenen, zijn arm
omhoog. Zag hij vaders gouden ring schitteren in de zon?
Ze
waren langzaam terug naar huis gegaan. Geen van drieën had een woord
gesproken. Daarna hadden ze rusteloos in de smederij rond gehangen.
Het vuur in de werkplaats was gedoofd. Vaders werktuigen lagen op de
werkbank. Alsof hij elk moment binnen kon komen om met de blaasbalg
het vuur op te stoken. De roep van de wolf werd in het Noorden
beantwoord. De honden in het dorp zwegen, alleen Syt, grootvaders
wolfshond huilde als reactie op zijn verre verwanten.
Sikke
draaide zich opnieuw om. In het oosten begon het al licht te worden.
De eerste haan zou zich spoedig melden en hij had nog geen oog
dichtgedaan. Opeens lag hij met zijn hoofd tegen iets hards.
Geschrokken ging hij overeind zitten. Luc protesteerde en trok de
dekens naar zich toe. Op de tast doorzocht Sikke zijn bed. Bij het
hoofdeinde vond hij een pakje. Verpakt in leer, was het met
hennepvezels dichtgetrokken. Hij wist zeker, dat dit pakje voor hem
bedoeld was. Maar hoe kreeg hij het open? Sikke durfde nog niet op te
staan. Het leven in het woongedeelte begon als moeder het vuur had
opgestookt. Maar zij sliep nog, alleen in het grote bed, dat door de
timmerman van het dorp in elkaar was gezet. In het hoofdeinde waren
twee adelaars uitgesneden, die elkaar bij de klauwen vasthielden. Bij
het licht van de vuurplaats en de olielampen leken ze door de lucht
te wentelen.
Sikke
betastte het pakje. Het was zo'n twintig centimeter lang, hard en
recht. Zonder veel geluid te maken, probeerde hij het ruwe touw te
verbreken. Maar wat hij ook probeerde, er was geen beweging in het
touw te krijgen.
Sikke,
wakker worden." Hilga had hem geroepen. Hij was weer in slaap
gevallen. Iedereen zat blijkbaar op hem te wachten. Hij krabbelde
overeind, toen hij opeens merkte, dat hij nog een pakje in zijn hand
had. ''Verdorie, wat moet ik daar nu mee," bedacht Sikke. "Ik
kan het pakje moeilijk aan tafel open maken. Dan zit iedereen te
kijken." Hij schoof het pakje onder het hoofdeinde en liep snel
naar de vuurplaats en het ontbijt. Toen hij langzaam zijn pap at, zag
Sikke dat moeder een beeld bij het vuur had geplaatst. Sikke herkende
het. Het was een Yan, beschermer van reizigers. Het beeld was een ruw
uitgehakte mannenfiguur, met twee hoofden, die links en rechts keken.
Zo zorgde de Yan voor een behouden heen- en terugreis. Moeder
plaatste dit beeld altijd bij de vuurplaats als haar man langere tijd
afwezig was. Opeens drong het tot Sikke door, dat vader wel eens heel
lang weg kon blijven. Na het ontbijt trok Sikke Luc naar buiten. "Kom
mee!", fluisterde hij, "Ik moet je wat laten zien."
Voordat Luc iets kon zeggen, draaide Sikke zich om en liep naar het
haventje. Luc holde achter hem aan, maar haalde hem pas bij de wal
in, Sikke rende naar boven. Luc bleef even staan. Meestal leefde hij
op een schip en al dat geren en geklim waren hem soms te veel. Toen
hij eindelijk boven was, was Sikke alweer verdwenen. Luc volgde het
smalle pad, dat in een elzenbosje verdween. Snaterend vloog een
koppel eenden over zijn hoofd. Na een paar meter werd het pad breder
en goed begaanbaar. Duizenden voetstappen hadden een duidelijk spoor
achtergelaten. Het pad begon omhoog te lopen. En Luc mopperde
binnensmonds, dat er weer zo'n vermoeiende klim zou volgen. Gebogen
sjokte hij over de gebroken treden. Opeens stond hij op een open
plek. Een groot grasveld vol met voorjaarsbloemen strekte zich rond
hem uit. In het midden van deze zee van kleuren stond een vijftal
kolossale menhirs. Luc kende deze stenen bouwwerken. In zijn
geboortedorp stonden ook stenen. Maar die waren bij lange na niet zo
groot als deze reuzen. Elk van de stenen rees wel drie meter boven de
grond uit. Terwijl Luc dichterbij kwam, zag hij dat hier vroeger meer
stenen hadden gestaan. Her en der lagen omgevallen kolossale menhirs.
Een was er zelfs in drie stukken gebroken. Op een van die stukken zat
Sikke, met een pakje in zijn hand.
Sikke
keek Luc een beetje spottend aan, toen deze puffend aan kwam lopen,
maar hij zei niets. Hij gebaarde dat Luc naast hem moest komen
zitten. Zijn vriend plofte naast hem neer. Fluisterend zei hij tegen
Sikke. ''Waar zijn we hier?" Gek Sikke was onder de indruk van
de uitstraling van deze plek. Hij kwam hier graag. Overdag was de
heuvel en het heiligdom verlaten. "Dit is de Moedertempel. Het
was het belangrijkste heiligdom van de Friezen en het is heel oud."
Luc keek met nog meer ontzag in het rond. "Het verhaal gaat,"
vervolgde Sikke, " dat Magnus vanaf hier met zijn leger naar
Rome is vertrokken." Luc kon het zich bijna niet voorstellen.
Duizenden gewapende ruiters, karren met proviand en de honderden, die
de legertros vormden. Grootvader had verteld, dat er zelfs vrouwen
met het leger optrokken.
Luc
floot vol ontzag tussen zijn tanden. "Zoiets heb ik nog nooit
gezien." Sikke wees op een aantal heuvels aan de rand van het
bos. "Daar zijn de getrouwen van Magnus begraven. Tenminste, die
teruggekomen zijn. Het graf van Magnus zelf is onbekend." Hij
zweeg even. "Ook grootvader zal daar worden begraven ... samen
met Syt." Opeens herinnerde Sikke zich het pakje in zijn handen.
Zonder een woord te zeggen gaf hij het pakje aan Luc, die het van
alle kanten bekeek. Hij woog het even op zijn hand. "Het is in
ieder geval geen gouden staaf." Luc stond met het pakje in zijn
hand en keek zijn vriend aan. "Zal ik hem openmaken?" Sikke
knikte en Luc greep in zijn hemd en haalde een mes naar buiten.
Handig sneed hij de hennepvezels door en gaf het pakje toen aan zijn
vriend. Sikke's adem stokte toen hij het soepele leer opensloeg. In
zijn hand lag een prachtig mes. Het leren lemmet was versierd met een
gebrande tekening van een adelaar. "Dit mes heb ik van mijn
vader gekregen. Ik kan zien dat hij het zelf gemaakt heeft." Het
metaal schitterde in de zon en Sikke stak het weg. Luc kon zien dat
Sikke diep onder de indruk was. "Jij een mes en ik een mes. Dan
komt er geen Noorman langs." En hij sloeg Sikke op de schouder.
Die reageerde amper. Sikke ging overeind staan en keek over de vlakke
velden van wuivend riet en kromme wilgen. Alles leek rustig, er waren
geen draken schepen te zien. ''Kom.'' zei Sikke en hij sprong van de
steenklomp, ''We gaan naar huis, misschien dat we mijn moeder met
iets kunnen helpen." En weg was hij en in een paar tellen
verdween Sikke in het bos. "Waarom altijd die haast.",
pufte Luc. Hij liet zich naar beneden glijden en sjokte achter Sikke
aan, de heuvel af.
7
Ook
Inge had een pakketje in haar bed gevonden en ook zij besloot om het
voorlopig daar te laten liggen. Na het ontbijt hielp ze moeder met
het schoonschuren van de kommen. Beiden voelden zich onwennig. Ze
misten de geluiden uit de smederij. De piepende blaasbalg en het
gehamer op het weerbarstige metaal. Wismunds producten waren veel
gevraagd en zijn klingen beroemd. Er werden verhalen verteld over
zijn vader Algard. Die zou de wapenrusting en het zwaard van Magnus
hebben gesmeed! Inge had bij grootvader al vele wonderbaarlijke
verhalen aangehoord. Soms samen met Sikke, soms alleen. Dan lag ze
lui op haar buik voor het vuur, haar arm om Syt geklemd.
Zwijgend
werden alle huishoudelijke taken afgewerkt en hadden ze de maaltijd
voor die avond voorbereid. Inge liep naar haar slaapplaats en schoot
in haar buitenkleren. Ondertussen moffelde ze het pakje in haar
onderhemd. Ze stond even stil bij de deuropening en keek naar de
vuurplaats. Haar moeder stond bij de vuurplaats en strooide graan
over het beeld van de Yan.
Buiten
haalde ze diep adem . Frisse lucht vulde haar longen en ze beende
doelbewust door het dorp en iedereen zou denken dat ze een taak had
en ze werd niet aangeroepen om ergens te helpen. Ze negeerde zelfs de
roep van haar vriendin Alis, die voor haar moeders hut op een
boomstam zat en haar jongste zusje te eten gaf. Naast grootvaders hut
beklom ze de omwalling. Ze was op weg naar een van haar favoriete
plekjes en volgde enige tijd de waterkant.
Aangekomen
bij een kolossale wilg keek ze om zich heen. Er was niemand te zien.
Snel pakte Inge een afhangende tak, klauterde omhoog en was in mum
van tijd verdwenen.
Net
op tijd. Twee mannen verschenen tussen het riet. Vissers. Ze droegen
de vangst van die dag, geregen aan stokken, tussen zich in. Inge zat
stokstijf tussen de takken, maar de beide vissers wandelden zonder
argwaan onder haar door. Inge liet zich in de natuurlijke kuil
zakken, die tussen de takken was ontstaan. Daar kon ze zich voor de
wereld verstoppen en droomde, terwijl ze door de takken naar de zon
keek, van verre, vreemde landen.
Inge
haalde het pakje tevoorschijn. Ze betastte het voorzichtig, toen
begon ze op de hennepvezels te kauwen. Al gauw werden ze zacht en kon
ze de vezels met haar sterke gebit kapot scheuren. Er gleed iets uit
de verpakking plofte in haar schoot. Ze durfde amper te geloven wat
het was! Het was een mes, verborgen in een glanzend leren houder. Ze
herkende de adelaar. Een teken van haar vader. Bijna kwamen er tranen
in haar ogen, maar ze schudde haar vlechten en slikte ze weg. Messen
werden niet door vrouwen gedragen. Dat maakte deze gift van haar
vader zo bijzonder. Maar het was ook een waarschuwing voor de donkere
tijden die voor hen lagen. Inge probeerde het mes uit op de boom. Ze
sneed met gemak diepe kerven in de boom maar hield er al snel mee op.
Wilgen bezaten magische krachten en lokten reizigers met dwaallichten
het moeras in.
Opeens
voelde ze zich hier niet meer veilig. Een koude windvlaag deed haar
huiveren. Ze schikte haar kleding en verborg het mes. Zorgvuldig
spiedde ze de omgeving af en klom ongezien uit de boom.
8
Wismund
gebaarde naar Lotho dat hij met peddelen moest ophouden. Geluidloos
gleed hun boot over het spiegelgladde water. De smid wees op een
vlucht eenden, die blijkbaar waren opgeschrikt. Al een halve dag
waren ze bezig om een ondiep meer te doorkruisen. Het reizen werd
bemoeilijkt door 2 meter hoog riet en afgestorven waterplanten. Ze
werden steeds meer naar het westen gedwongen en de zon zakte snel.
Wismund wilde wel eens een nacht op het land slapen, maar deze wens
leek nu in rook op te gaan. Opnieuw vlogen tientallen eenden en
ganzen op. In de verte deinde een pikzwarte drakenkop hoog boven het
riet. "Noormannen!", fluistert Wismund en mindert hij
abrupt vaart. Ze komen stil te liggen tussen een groep wilgen. Als ze
bladeren opzij schuiven, kijken ze uit op een brede rivierarm. Op
zo'n tweehonderd meter zijn de zandbanken op de andere oever
zichtbaar. Lotho heeft het vuur in het achtergedeelte van het schip
al gedoofd . Gelukkig hebben ze vandaag met gestreken mast gekoerst.
Zo niet, dan was de kans groot geweest dat de uitkijk op de
voorplecht van het vikingschip hen had ontdekt.
Het
schip lag laag op de golven. Blijkbaar had hun plundertocht veel buit
opgeleverd. De drakenboot voerde een bloedrood zeil, versierd met een
starend oog. Een twintigtal riemen doorsneden het kalme water.
Wismund hoorde de trommel, die het tempo aangaf. Het gezang van de
roeiers werd allengs luider.
Toen
het schip hen op een honderdtal meters genaderd was, werden aan boord
bevelen geschreeuwd. Langzaam wendde de drakenboot de steven en gleed
op de zandbanken af. De riemen werden ingetrokken en de bodem
schuurde over het zandstrand. Vliegensvlug sprongen een aantal mannen
op het zand en trokken met dikke touwen het schip verder op het
strand. Een andere groep plaatsten stutten onder de boot, zodat het
trots overeind stond. Het uitgesneden drakenhoofd aan de voorzijde
staarde dreigend over het vlakke land. Lotho tikte Wismund op de
schouder en wees op iets achter het vikingschip. "Het lijkt wel
een kano. Ze slepen het achter het schip aan!", fluisterde
Lotho. De uitgeholde boomstam was een tiental meters van het strand
aan de rivier tot stilstand gekomen. In de simpele boot onderscheidde
Lotho drie mannen. Ze lagen onderuit gezakt tegen elkaar en bewogen
niet. "Gevangenen.", .zei Wismund
zacht.
Lotho knikte. "Arme stakkers."
De
Noormannen vermaakten zich ondertussen met het schieten van pijlen
naar de weerloze gevangenen, tot een luid gebrul uit het schip daar
een eind aan maakte. Teleurgesteld liep de bemanning naar de vuren,
maar ze begonnen luid te juichen toen ze een ton wijn zagen staan.
Koeiehoorns werden gevuld en al snel dreef een hees gezang op de wind
naar de andere oever.
''We
moeten hier weg," zei Lotho, "De paarden beginnen onrustig
te worden en geluid draagt ver over water". Wismund aarzelde en
keek Lotho doordringend aan toen hij zei, "Ik wil vannacht
proberen de gevangenen te bevrijden ... " en Wismund boog zich
naar Lotho en begon zacht te praten.
9
Hilga
wiste zich het zweet van het voorhoofd; maar ze keek tevreden. Voor
haar op de grond stonden vier vrijwel identieke rugzakken. Ze had de
vorige nacht tot laat doorgewerkt. In elke rugzak zaten de meest
noodzakelijke zaken, mochten ze Nywaldum hals ove kop moeten
verlaten. Ze bevatten gedroogd, gezouten vlees, gedroogde vruchten en
een aantal broden, die, mits goed ingepakt weken goed bleven. In de
rugzak, die voor Sikke bestemd was zat een tondeldoos en visgerei.
Vaders boemerang stak er boven uit. Wie weet dat daarmee een paar
eenden uit de lucht konden worden gehaald. Gelukkig werd het al snel
zomer, zodat ze niet aan winterkleding hoefde te denken. Ze sloot de
inhoud af met een wollen deken. Hilga woog de rugzakken in hun
handen. Ze leken haar niet al te zwaar en daar kwam bij dat de
inhoud, mocht het onverhoopt zover komen, snel zou slinken. Op het
laatste moment had ze onder in de rugzakken nog een gouden Romeinse
munt gelegd. "Voor noodgevallen,", bedacht ze en ze voelde
de tranen achter haar ogen prikken. Ze veegde haar hoofd en haar
bezwete bovenlijf met een doek af en wierp die in een brede rieten
mand. Van haar slaapplaats griste ze een bovenkleed en schoot het
handig aan. Ondanks haar vijfendertig jaar, was ze nog in prima
conditie. Ze zag er dan ook niet tegen op om naar de moerassen te
vluchten of om een platgebrand dorp weer gezamenlijk op te bouwen.
Daar was de gemeenschap aan gewend en door gehard. Ze zag op tegen de
lege plekken, die in hun rijen zouden ontstaan; de verweesde kinderen
en de zeurende pijnen die dat gaf in de generaties die nog komen
gingen. Ze sloeg de dekens in de deuropening open en stapte naar
buiten. Ze bond de kleden aan een jonge eik, die naast de deuropening
stond. Het jonge blad perste zich naar buiten. De zon tegemoet. Hilga
genoot van dit jaargetijde en de weelde die Moeder Aarde dan liet
zien. De smederij was, net als de woning van grootvader, iets hoger
op de omwalling gelegen. Van onder de boom overzag ze het dorp, dat
als een grote kastanje aan haar voeten lag. Het marktplein was
verlaten, op een paar spelende kinderen na . Een drietal jongens
probeerde een hond te vangen, die zich jankend uit de voeten maakte.
Op de balustrade zat een groep oudere mannen, de voorvallen in het
dorp te bespreken.
Niets
wees op enig gevaar of dreiging. Of het moest de afwezigheid van
volwassen mannen zijn. Behalve Wismund en Lotho waren er nog meer
dorpelingen in alle windrichtingen vetrokken. De haven was praktisch
leeg en het scheepsverkeer tussen de Friese dorpen tot stilstand
gekomen. Vanuit het dorp klonk een geschreeuwde groet. Hilga keek op.
Lachend stond ze op. “Kress, dat is een tijd geleden. Welkom."
De grote donkerharige vrouw schuifelde de helling op. In een doek om
haar borst droeg Kress een babytje van een maand of twee. 'Ga
zitten.", lachte Hilga, "Dat is een verrassing!", en
ze wees op een vlakgemaakte boomstam, bij de deuropening. "Kom
ik pak een paar vachten." Hilga wilde al naar binnen, maar Kress
hield haar tegen. "De bevalling heeft me niet tot een oude vrouw
gemaakt, Hilga. Dat moet jij toch weten. Voorzichtig nam ze plaats en
zuchtte even diep. Hilga keek ontroerd naar de kleine baby. De
aanblik van het kind, riep pijnlijke herinneringen op Na de
voorspoedige geboortes van Sikke en Inge, had ze de anderen verloren.
Het was een zware bevalling geweest, had ze gehoord. Toen het dag
werd, was het eindelijk duidelijk geworden, dat moeder en kind in
leven zouden blijven. Het had de hele nacht geduurd voordat de
genezeres de bloedingen had weten te stelpen. "Ik ben eindelijk
op de been." Kress leek de gedachten van Hilga te raden. Ze trok
de deken, die om de baby zat naar beneden. Hilga kon het kind nu
beter zien. Uit een verfrommeld gezichtje keken haar twee donkere
ogen aandachtig aan om vervolgens een geweldige boer te laten. Kress
tilde het kind lachend op en klopte het op de rug. "Hoe gaat het
heten?", vroeg Hilga nieuwsgierig. Kress kreeg een kleur en keek
schichtig om zich heen. "Je mag het niet verder vertellen.",
fluisterde ze, ''Maar ik w!l het kind Johannis noemen."
"Johannis?", riep Hilga. "Ssst!" Kress schrok van
de kracht van Hilga's stem. "Ik heb jaren geleden een verhaal
gehoord verteld door een rondreizende monnik. Hij vertelde dat
Johannis de eerste was, die de verlosser van de wereld herkende. Toen
heb ik besloten mijn eerste kind Johannis te noemen. Maar Hilgar zegt
dat het een christelijke naam is en christenen zijn onze vijanden."
Hilga sloeg haar arm om Kress heen en zei: "We hebben vijanden,
maar dat zijn niet de christenen." Maar ook deze woorden waren
niet in staat haar tranen te verdrijven.
10
Wismund
liet zijn naakte lichaam in het water zakken. Hij rilde, het water
had nog niet zo lang geleden ijs gedragen en die kou was nog niet
verdwenen. Hij klemde zijn mes tussen zijn tanden en dook onder.
Wismund zwom door tot zijn longen bijna barstten. Langzaam kwam hij
aan de oppervlakte. Hij was de kano tot op zo'n vijftig meter
genaderd. Op het strand was de rust weergekeerd. De vuren brandden
laag en iedereen leek te slapen. Alleen op het donkere schip brandde
een olielamp. Wismund haalde een aantal malen diep adem en dook
onder. Op een vijftal meters van de boot kwam hij boven. De
gevangenen leken te slapen en ook op het strand was alles rustig. Het
licht in het schip was gedoofd. Wismund zwom langzaam naar de kano
toe en pakte het mes in zijn handen. De boot was met twee touwen
vastgezet. Maar zijn mes had geen enkel probleem met de touwen en al
snel dreef de kano vrij op het water.
Het
tweede deel van het plan had zo eenvoudig geleken, maar het kostte
Wismund al zijn kracht om de kano naar de overzijde te duwen. De
stroming was veel sterker dan hij had gedacht. Uiteindelijk lukte het
met behulp van Lotho om de kano de inham in te loodsen. Toen ze de
kano eindelijk tegen hun eigen schip stootte, werden de gevangenen
wakker. Veel geluid konden het drietal echter niet maken, want alle
drie waren ze gekneveld.
Met
een eenvoudige beweging sneed Lotho de banden door, terwijl Wismund
ze een kom water gaf. De mannen begonnen hun benen en armen te
masseren. Blijkbaar hadden ze dagen geboeid in de boot gelegen.
Het
drietal bestond uit twee oudere mannen en een ongeveer zestienjarige
jongen, die op de achtergrond bleef. De oudste vreemdeling drukte de
handen van Lotho en Wismund. "We moeten vertrekken, zolang het
donker is.", fluisterde Lotho. De vreemdelingen leken hem te
begrijpen, want ze knikten alle drie. De oudste wees op de kano en
maakte duidelijk dat dit hun eigen boot was. Hierin waren ze door de
Noormannen gevangen genomen. Hun bagage lag zelfs nog in de kano.
Alleen de riemen waren verdwenen. Gelukkig had Lotho nog een aantal
planken liggen, die voor dit noodgeval goed voldeden. De
vreemdelingen namen opnieuw plaats in de kano. Lotho gaf aan dat zij
zijn boot moesten blijven volgen. Zonder veel kabaal te maken,
verdwenen de beide vaartuigen in de nacht. Ze hadden nog maar weinig
tijd om zover mogelijk bij de Noormannen vandaan te komen, voordat ze
het verdwijnen van de kano zouden ontdekken. "Wat zouden ze
woedend zijn,", bedacht Wismund. "En ze hebben geen flauw
idee, waar ze moeten zoeken.". Gelukkig was het een heldere
nacht en Lotho koerste op de sterren. Na een uur of drie lieten ze
het rietland achter zich. Voor hen lag een meer dat ze kenden. Ze
leken in veiligheid. Wismund en Lotho dobberden op de plas. Van de
kano was nog niets te bespeuren. Hoewel ze hemelsbreed zeker zo’n
vijf kilometer hadden afgelegd, durfden ze nog steeds niet te roepen.
Opnieuw vestreken er een aantal minuten en verrassend snel begon het
in het oosten licht te worden. ''We zijn ze kwijtgeraakt, maar we
kunnen niet terug.", zei Lotho zacht en Wismund knikte. "We
moeten verder. De Noormannen zullen nu wel doorhebben dat hun
gevangenen zijn verdwenen." En met een slag van zijn peddel,
stuurde hij de boot naar het westen. "Ze hebben een goede kans
om te ontkomen.", bedacht Lotho, "Deze waterwildernis is
ideaal om je te verstoppen."
11
Sikke
stond tot over zijn knieën in het water van de visvijver. Luc zat op
de oever en moedigde zijn vriend luidkeels aan. Sikke had zijn zinnen
gezet op een grote karper, die hij naar ondiep water probeerde te
drijven. Hij genoot van de beweging en het geploeter in het water.
Zijn doel ontglipte hem echter keer op keer. De visvijver was de
trots van het dorp. Een vierkant een steenworp in lengte en breedte
werd in natte periode onder water gezet. Houten sluizen sloten de
toegangen af. Bij goede vangst werd de overtollige vis in de vijver
gegooid. Met restanten groenten en brood werden ze gevoerd. Als het
water in de vaarten 's zomers daalde, werden de sluizen afgesloten.
In de herfst liet men het water in de vijver weglopen. De bodem werd
tot een meer van spartelend zilver. Heel het dorp hielp mee om de
vangst schoon te maken en te drogen, te roken en te verwerken. Op
deze manier was ieder gezin verzekerd van een eiwitvoorraad voor de
vaak strenge winters. Vers vlees was dan een uitzondering.
Sikke
gaf het op en klom uit de vijver. Druipend ging hij naast Luc zitten,
die hem plagend aankeek. "Als een vis je te slim af is, vraag ik
me af wat er gebeurd als je een koe moet vangen." Sikke bromde
wat voor zich uit. Door de jacht was hij buiten adem geraakt. Luc
aaide Syt over zijn brede kop. Sinds de avond dat grootvader een
begin had gemaakt met het verhaal van Magnus, hadden ze vriendschap
gesloten. Overdag was het tweetal onafscheidelijk. Iedereen vond het
een grappig gezicht als ze getweeën door het dorp wandelden. De
jongen stak maar een hoofd boven de kolossale hond uit. Grootvader
zag dit allemaal welwillend aan. Hij was niet meer in staat om
grotere afstanden te lopen, laat staan een langere zwerftocht met Syt
in de omgeving van het dorp.
Hij
zag de twee jongens, gevolgd door Syt, over de aarden wal verdwijnen.
De ogen gesloten, zakte hij achterover tegen de lemen wand van zijn
hut. Grootvader zuchtte en haalde vervolgens diep adem. Zijn
gedachten sprongen in het rond. Flarden uit het verleden toonden
zich, zo helder en kleurrijk dat ze de werkelijkheid wegdrukten. Hij
zag Magnus voor zich, toen hij zijn troepen toesprak bij de tempel.
Magnus schilderde in wijdse bewoordingen de oproep van de Keizer aan
het volk der Friezen. Een oproep die ze moesten volgen, ook al lag
het reisdoel aan de andere zijde van de hun bekende wereld. Rome, was
het doel. Rome, de heilige stad. Reisdoel van apostelen, martelaren
en profeten. Rome ..... Er klonk rumoer op het marktplein. Grootvader
opende zijn ogen. Het duurde even voordat de realiteit tot hem
doordrong. Dit was Rome niet, dit was Nywaldum, zijn geboortedorp.
Een dorp waaruit de meeste weerbare mannen tijdelijk waren verdwenen.
Dat was nu vier dagen geleden en geen van hen was nog teruggekeerd.
De spanning onder de achterblijvers nam toe. De kinderen hadden vaker
ruzie dan gewoonlijk, waardoor de moeders onderling ook meer
kibbelden. Grootvader was blij dat de situatie op Inge en Sikke
weinig vat had. Ze hielpen moeder waar nodig en zwierven door de
velden. Ook Luc had het zo te zien, goed naar zijn zin. 's Avonds zat
hij soms lange tijd, stil voor zich uit te kijken. Maar iedereen in
het woongedeelte van de smederij was bedrukt en stil. De kinderen
gingen vroeg naar hun slaapplaats. Hilga tuurde dan nog enige tijd,
terwijl de vlammen doofden, naar het beeldje in de as.
12
Grootvader
werd goed verzorgd. Niet alleen zijn dochter Hilga zorgde ervoor dat
hij wat betreft eten en drinken niets tekort kwam. Ook de vrouwen van
de gezinnen in de naburige hutten stopten hem regelmatig wat toe. Zo
ook deze middag. Twee kleine kinderen hadden hem, terwijl ze de
schaal voorzichtig tussen zich in droegen, een dampende vis gebracht.
Met een beleefde groet hadden ze de schaal voor hem neer gezet en
waren toen snel weggerend. Het was een jonge snoek, die daar
uitnodigend voor hem lag. Voorzichtig brak hij een stukje af en stak
het in de mond. Heerlijk. Je kon proeven, dat deze snoek een paar uur
geleden nog achter zijn prooi had aangejaagd. Grootvader pakte een
tweede stuk en stopte het in zijn mond.
Opeens
kwam Syt aangerend, gevolgd door Sikke en Luc. "Jullie komen
precies op tijd.", riep hij, "Ga zitten en eet mee, er is
genoeg." Grootvader klopte Syt op zijn rug. "Zo, monster.
Je liep zeker je neus weer eens achterna." De hond jankte kort
en ging toen naast Luc op de grond liggen. Aandachtig volgde hij het
voedsel, dat het drietal naar binnen werkte.
Grootvader
zuchtte voldaan en leunde achterover. "Pas op, dat de hond geen
graten binnenkrijgt!", zei hij tegen Luc, die de restanten van
de vis bijeen zocht en aan Syt voerde. Luc knikte en zette het houten
bord opzij, om zijn kom met water te vullen. "Grootvader,",
begon Sikke, terwijl hij de oude man met zijn fraaiste glimlach
aankeek. "Grootvader, U zou nog over Magnus vertellen. U weet
wel, toen Magnus een slaaf was." Grootvader was na de maaltijd
in een goed humeur. Hij keek de twee vrienden aan. "Dat zal ik
doen. Als jullie beloven om die kom in de rivier te reinigen en hem
daarna terug te brengen." De twee vrienden knikten enthousiast,
dat hadden ze er wel voor over.
De
jongens gingen er echt voor zitten. Beiden waren benieuwd hoe het af
zou lopen. Sikke had Luc de afgelopen dagen alles verteld, wat hij
over Magnus gehoord had. Luc besefte dat Magnus een belangrijke Fries
was geweest.
"We
waren in die jaren onderworpen aan de Keizer. Maar de Keizer was niet
in staat om ons te beschermen. De Saksen, de Franken en de Denen
probeerden ons te verdrijven of plunderden onze gebieden. Ook waren
er steeds meer vluchtelingen uit gebieden, die vroeger Fries waren
geweest." Grootvader legde uit dat de keizer, die Karel heette,
de machtigste man op de hele wereld was. Hij reisde met zijn gevolg
door alle landen, benoemde graven en hertogen en regelde de
rechtspraak. Ook Friesland had de keizer bezocht. Hij was geïmponeerd
door hun strijdlust en discipline. Hij gaf de Friezen rechten om door
zijn hele rijk handel te drijven.
De
Friezen zworen de keizer trouw tot het einde der dagen en kregen in
ruil daarvoor vrijstellingen van belastingen en tienden. Ze werden
wel verplicht om de zendelingen van de nieuwe christelijke godsdienst
toe te laten. Toen de keizer uit de Friese landen vertrok, beloofde
hij zijn onderdanen aan de Noordzee, dat hij op een dag terug zou
keren." Grootvader nam een slok water en keek de jongens strak
aan. Ze hingen ademloos aan zijn lippen. "Op een dag arriveerde
er een heraut van de keizer aan de Friese grenzen. Hij had een
schrijven bij zich van de keizer. Keizer Karel was bezig een groot
leger te verzamelen om Rome, een grote stad in het zuiden te
heroveren. De Friezen werden opgeroepen om aan deze veldtocht deel te
nemen. Je kunt je voorstellen dat het land in rep en roer was.
Boodschappers doorkruisten Friesland en groepen gewapende mannen,
velen te paard, trokken naar Nywaldum, omdat hier de wapenschouw zou
worden gehouden." "Waar was Magnus, opa?", vroeg
Sikke. ''Magnus, heette voluit Magnus Fortema en hij was hoofdeling,
de aanvoerder van de mannen uit Harns en Melanum. Hij was snel van
huis vertrokken en kwam hier binnen een dag aan. Na zijn komst
stroomden de ruiters, uit alle delen van Friesland, met hun
aanvoerders toe. "De paarden grazen al het weideland kaal.",
klaagden sommige boeren. Zoveel waren het er. Het terrein bij de oude
tempel stond vol tenten en in het gemeenschapshuis overlegden de
aanvoerders tot diep in de nacht.
De
wapenschouw was vastgesteld op de dag na volle maan. De aanvoerders
wezen de avond ervoor Magnus aan als aanvoerder van de troepen die de
Keizer te hulp zouden komen."
Op
dat moment onderbrak een kreet het verhaal van grootvader. Sikke en
Luc hadden zo ingespannen zitten luisteren, dat ze ervan schrokken.
''Kijk,'', riep de oude man en hij wees met zijn wandelstok naar de
haven, "Kijk’ we krijgen bezoek." Een aantal jongemannen,
gewapend met speren renden, gevolgd door kinderen en blaffende
honden, naar de aanlegsteiger. Op de rivier naderde een houten kano.
In de kano zaten drie mannen, die met onhandige planken voort
peddelden. Sikke en Luc keken grootvader vragend aan. "Ga maar
gauw. Misschien dat deze reizigers nieuws van jullie vaders hebben.",
zei de oude man. Meer woorden hadden de jongens niet nodig. Ze
stonden op en renden zo hard als ze konden naar de steiger in de
haven.
13
Sikke
en Luc duwden de kleinere kinderen terzijde en drongen naar voren om
alles goed te kunnen zien. De kano was al aan de steiger vastgebonden
en behulpzame handen hielpen de drie reizigers aan vaste wal. Ze
konden ze nu goed zien. Het gezelschap bestond uit twee oudere
mannen. Ze droegen ruwe wollen mantels, die echter met prachtige
gouden spelden waren vastgemaakt. De mantels waren smerig en vochtig
en de mannen leken de uitputting nabij. De derde man, was eerder een
jongen. Sikke schatte hem een jaar of 16. Toch was hij langer dan de
beide mannen en leek ook minder vermoeid. Hij droeg een wollen
tuniek, een linnen broek met beenkappen en eenvoudige leren schoenen.
Het opvallendste aan zijn verschijning waren zijn donkere ogen, die
indringend de omgeving in zich opnamen. Om zijn hals droeg hij een
massieve gouden ketting. "Het is Magnuson, de zoon van Magnus."
Grootvader kwam aanlopen en ging achter de jongens staan. "De
kleinzoon van Magnus?", Luc klonk stomverbaasd. "Hij draagt
de ketting van zijn vader." Sikke keek omhoog naar zijn
grootvader. Hij wilde iets vragen, toen zijn oog opeens een
schittering opving onder de kleding van de oude man. Sikke keek
grootvader met open mond aan. Grootvader droeg ook zo'n ketting om de
hals! Daarover moest hij meer te weten komen. Voorlopig stonden de
vreemdelingen op de aanlegsteiger. Een vertegenwoordiging van de
dorpsoudsten sprak korte tijd met hen. De kano werd op last van hen
leeg gepakt en het hele gezelschap ging op weg naar het
gemeenschapshuis.
"Ga
maar vooruit," zei grootvader tegen de twee jongens, "Ik
volg jullie wel." Hij hield zijn wandelstok omhoog en wees naar
de reizigers, die de oudsten volgden. Ze klauterden de oever op. Het
grasveld tussen de steiger en de belangrijkste toegang tot het dorp
was bezaaid met boomstammen en planken. Een tweetal houten schuiten
lag op hun zij. De platte onderzijde moest waterdicht worden gemaakt.
Door het vertrek van de mannen was het werk stil komen te liggen. Het
gemeenschapshuis lag recht tegenover de toegang. Doordat de bodem
hier iets omhoog liep, torende het boven alles uit. Het was het enige
huis in het dorp, dat helemaal van hout was gebouwd. Voor de ingang
stonden aan weerszijden twee houten standbeelden. De lichamen werden
slechts ruw aangeduid, maar de hoofden waren imposant. Ze stelden
krijgers voor, waarvan het gezicht met een helm was bedekt. De
beelden waren wel drie meter hoog en uit één stuk lindehout
gesneden.
De
drie leden van de raad der Oudsten nodigden de reizigers uit om naar
binnen te gaan. Daarna volgden ze hen, samen met de dragers van de
bagage, naar binnen. Sikke en Luc aarzelden even. Het leek hen beter
om op grootvader te wachten. Dan zou het hun wel lukken om naar
binnen te glippen. Grootvader naderde langzaam, maar net toen hij de
balustrade van het gemeenschapshuis wilde beklimmen, kwamen de
raadsleden naar buiten. Ze sloten de toegang af. Daarna begroetten ze
grootvader. "Ze zijn uitgeput. Ze hebben drie dagen
rondgezworven. Het lijkt ons beter om ze te laten rusten. Vanavond of
morgen zullen we met ze praten." Grootvader schudde zijn hoofd.
"Vanavond, maar niet later. Ik denk dat ze belangrijk nieuws
hebben." "Zo zal het zijn," besloot het drietal.
''Vanavond als de eerste toortsen zijn aangestoken." Grootvader
wenkte de jongens. "Kom, we gaan naar mijn hut. Het wordt tijd
dat ik het verhaal van Magnus afmaak." En hij stapte van de
balustrade en beende naar zijn woning. Sikke en Luc, nieuwsgierig
geworden, volgden hem.
14
"De
wapenschouw op het tempelterrein was een indrukwekkend schouwspel.
Urenlang trokken speerdragers, boogschutters, zwaarddragers en
ruiters aan Magnus en de andere aanvoerders voorbij." Grootvader
trok een deken dichter om zich heen. Ze zaten voor de hut, terwijl de
zon in het westen daalde. Sikke en Luc lagen languit in het gras en
hingen aan zijn lippen. "s' Avonds namen de aanvoerders plaats
voor het centrale vuur in het gemeenschapshuis. Uit het dorp drong
gejoel en gejuich naar binnen. Buiten werden worstelwedstrijden
gehouden tussen de verschillende dorpen. Het publiek leefde volop mee
en moedigde de kemphanen luidruchtig aan."
De
leiders trokken zich terug. Orik, de oudste aanvoerder schraapte zijn
keel en sprak, ietwat hees, de eerste woorden. "Ik groet allen,
die van ver of nabij, aan de oproep van de Keizer gehoor hebben
gegeven. Wellicht ten overvloede wil ik hier herhalen, dat onze hulp
wordt ingeroepen. We moeten onze eed gestand doen." De groep
reageerde instemmend." "Was U daarbij opa?", vroeg
Sikke. "Nee jongen, ik was aan het worstelen en probeerde indruk
op de meisjes uit het dorp te maken." Grootvader grinnikte voor
zich uit en verzonk een moment in zijn eigen gedachten. "Ja, ik
was in die dagen een wilde jongen." Grootvaders ogen fonkelden.
''Maar terwijl ik door de modder kroop, waren de aanvoerders het nog
steeds niet eens geworden. Niet alle troepen konden naar het zuiden
worden gezonden. Er waren spanningen in de grensgebieden en ook de
Noormannen waren nog lang niet verslagen. Uiteindelijk heeft Magnus
toen de knoop doorgehakt. Hij stelde voor om met uitsluitend ruiters
de Keizer te hulp te schieten. Elk moest een tweede paard meenemen
voor de uitrusting en proviand. Ook gaf hij de aanvoerders opdracht
om de volgende dag om twaalf uur gereed te zijn.
Sikke
kon zich die geweldige bedrijvigheid niet voorstellen. Vanaf zijn
geboorte was het in het dorp altijd rustig geweest. Behalve bij het
slachtfeest. Dan kwamen er zelfs mensen uit Dirksweird.
Af
en toe werd Nywaldum bezocht door handelaren met stoffen, kookgerei
en andere hem onbekende producten. Deze reizigers kregen een warm
onthaal. Niet alleen om wat ze te koop aanboden, maar ook om de
verhalen en informatie uit de omgeving. Op deze wijze werden ook
boodschappen tussen de dorpen verspreid. Sikke hoopte dat de drie
reizigers nieuws over Wismund en Lotho hadden. Het gezin van de smid
had al vier dagen niets gehoord en ook van de andere volwassenen was
er nog geen teruggekeerd.
'We
reisden snel. De wegen waren vaak slecht begaanbaar. De stammen, die
van onze komst hoorden, verschansten zich in hun dorpen. We bereikten
ongehinderd de Rijn en volgden de oude heirbanen naar het zuiden. Al
die wegen leiden uiteindelijk naar Rome.
Grootvader
huiverde. De zon was bijna onder en tekende de hemel bloedrood.
"Laten we naar binnen gaan.", zei de oude man en kwam
steunend overeind. "Dit is slecht voor mijn oude botten."
Sikke stookte het vuur op, terwijl Luc grootvader in zijn zetel
hielp. Het dak van grootvaders hut was met een dikke laag riet
bedekt. In het midden van het dak was een opening, waardoor de rook
naar buiten kronkelde en een bundel licht naar binnen viel. Aan de
wand hing een schild, dat met rood geverfd leer bespannen was.
Ernaast stonden twee ruiterlansen, die met rode linten waren
versierd. De hut mat zo'n vier bij vier meter. Aan de rechterwand
waren een aantal planken, met daarop grootvaders persoonlijke
bezittingen; kommen, een bord, manden met voedsel en een stenen kan,
die met stippen van oker was versierd, De jongens spreiden een aantal
huiden uit en gingen voor grootvader op de grond zitten. Deze
vervolgde zijn verhaal.
Op
een dag beklommen we de zoveelste bergpas. We waren nat van de regen
en sneeuwen tot het bot verkleumd. Het was al twee nachten niet
gelukt om vuren te ontsteken. De voortdurende sneeuwval maakte dat
onmogelijk. 's Middags bereikten we de top. We keken uit over
landerijen en boerenhoeven. De velden stonden vol met graan en andere
gewassen. Dit alles werd beschenen door een stralende zon. De warmte
waaide ons tegemoet. Iedereen begon te juichen bij deze aanblik. De
ontberingen lagen achter ons en Rome lokte van achter de horizon."
Grootvader
vertelde, hoe het leger, zo'n drieduizend ruiters sterk, zijn
kampement opsloeg. Iedereen controleerde zijn wapens en de uitrusting
van zijn paard. Deze werden uitgebreid gekamd, geborsteld en met
linten en pluimen versierd .. Die avond sprak Magnus zijn mannen toe.
Hij herhaalde nog eens over de eed, die de Friezen hadden gezworen en
die hun nu hier, zo ver van huis had gebracht. ''Magnus zweeg even,",
zei grootvader. "en sloeg toen zijn mantel open. In de vlammen
van de kampvuren zagen ze dat hij om zijn nek een slavenhalsband van
touw droeg!"
Sikke
en Luc keken elkaar stomverbaasd aan. Grootvader genoot er duidelijk
van dit verhaal te vertellen. ''Magnus droeg iedere ruiter op zo'n
band te maken en om te doen. "De keizer zal zien hoe we ons
voelen en wellicht dat we onze vrijheid herwinnen!" De soldaten
juichten Magnus langdurig toe en spoedden zich naar hun slaapplekken
om aan dit bevel gehoor te geven. De volgende dag droeg iedereen, ook
de andere aanvoerders, trots een band om zijn nek." Grootvader,
die een wollen deken had omgeslagen, legde deze terzijde en trok iets
glimmends over zijn hoofd om het aan de jongens te laten zien. Het
was een gouden ketting, in de vorm van een band. De zoon van Magnus
had ook zo'n band gedragen. "We hebben uiteindelijk Rome voor de
Keizer veroverd. Maar dat is een heel ander verhaal. Als dank hebben
we allemaal een gouden slavenband gekregen. De keizer heeft Magnus de
band persoonlijk omgehangen en onze aanvoerder gooide de oude band in
het vuur." Grootvader moest glimlachen, toen hij naar zijn
toehoorders keek. Luc en Sikke lagen beiden te slapen.
15
Inge
zat alleen in de hut en staarde in het vuur. Haar moeder Hilga was
weggeroepen om in het dorp bij een bevalling te helpen. Ondanks de
dreiging van de Noormannen, gingen de gewone dingen door. Ze was al
vaker met haar moeder meegegaan, maar deze keer bleef ze liever
alleen thuis. De jongens waren al een tijdje weg. "Ze zullen wel
bij grootvader zijn.", dacht ze. Even overwoog ze om daar ook
heen te gaan, maar toen besloot ze om te blijven. De gebeurtenissen
van die dag hadden haar van slag gebracht. Door de komst van de
reizigers besefte ze, dat de dreiging steeds dichterbij kwam. Wie
weet zouden ze moeten vluchten. de moerassen in. Midden in dit
ontoegankelijke gebied lagen een aantal eilandjes. Deze waren in het
verleden al vaker als toevluchtsoord gebruikt. Ze lagen ver van de
doorgaande rivier achter een ondoordringbare muur van riet. Daar
waren ze veilig, tot hun vijanden waren verdwenen en ze naar het dorp
konden terugkeren. Inge huiverde bij de gedachte, hoe Nywaldum eruit
zou zien. Noormannen lieten vaak een spoor na van platgebrande dorpen
en steden.
Inge
speelde met haar lange blonde vlechten. Ze moest denken aan de drie
reizigers, die vanmiddag waren gearriveerd. Inge had van een
afstandje toegekeken. Zij was tenslotte geen kind meer. Maar toen de
jongste uit de houten kano was gestapt, wenste ze dat ze dichterbij
stond. Maar ook van deze afstand viel haar de rijzige gestalte en de
heldere oogopslag op. De groep verliet de steiger en ze kwamen op
haar toe. Toen ze dichterbij kwam, hoorde ze dat de vreemdelingen
Fries spraken en het ontvangstcomité uitvoerig bedankten voor de
hartelijke ontvangst. De jongeman sprak niet. Inge zag de gouden
ketting die hij om zijn hals droeg. Vlak voor haar aangekomen, keek
hij Inge aan. Er voer een schok door haar lichaam toen hun blikken
elkaar kruisten. Ze was sprakeloos en kreeg een hoog rode kleur. Net
toen Inge zich omdraaide, zag ze dat ook de jongeman in de besmeurde
mantel kleurde en haar voorzichtig toeknikte. Toen werd hij
meegevoerd en naar gemeenschapshuis geleid. Inge had niet de kracht
om te volgen en keek ademloos voor zich uit. Er was nog nooit iemand
geweest, die zo'n verpletterende eerste indruk op haar had gemaakt.
Meestal vond ze jongens kinderachtig, maar deze jonge bezoeker zag er
sterk en volwassen uit.
"Hij
heeft vast in groot gevaar verkeerd.", zei Inge tegen de
vlammen. Een gewoonte van haar als ze alleen in de hut was. "Zijn
makkers heeft hij gered en zijn vijanden verjaagd", fantaseerde
ze. Ze greep onder haar kleed en haalde het mes te voorschijn, dat
haar vader voor haar had gesmeed en bewerkt. Het heft was van ivoor,
het lemmet van glimmend staal. Ze bewoog het eerst in de lucht, maar
ze kon de verleiding niet weerstaan. Inge stond op en begon omzichtig
te bewegen, terwijl ze, voor het eerst in haar jonge leven, voelde
dat dit een machtig wapen was. In het licht van de vlammen voelde ze
het mes groeien en het was de geest van haar vader die haar hand
leidde. Haar bewegingen werden sneller en plotseling draaide ze zich
om en smeet het mes naar een houten paal, die het dak stutte. Het mes
bleef trillend in het hout staan. Inge hijgde van de inspanning. Met
moeite kreeg ze het mes los en stopte het weg in de houder.
Buiten
klonk het geschrei van een pasgeboren baby. Moeder zou nu snel
thuiskomen. Snel ruimde Inge de vaat weg en verzorgde het vuur voor
de avond en nacht. Toen plofte ze op de dekens van haar slaapplek en
sloot haar ogen. Ze hield haar mes in haar hand geklemd, maar haar
gedachten waren bij een knappe jongeman, die de voorzienigheid op
haar pad had gebracht.
16
Grootvader
schikte een kleed over het slapende tweetal. Hij moest lachen om de
tegenstellingen. Sikke met zijn oranje-blonde haren, stevig en
grofgebouwd. Luc daarentegen, met een wilde bos zwarte haren, wat
klein voor zijn leeftijd en tenger gebouwd. Maar nu lagen ze dicht
opeen gekropen te slapen.
Grootvader
wandelde in een bedaard tempo naar het gemeenschapshuis. Bij de
ingang brandden twee toortsen, die de houten beelden spookachtig
verlichtten. De oude man sloeg de deken weg, die de ingang verhulde
en boog zijn hoofd en stapte over de hoge drempel. Zijn oude ogen
moesten wennen aan het spaarzame licht in de ruimte. Bij het vuur
stonden twee geïmproviseerde banken. Twee brede planken waren over
bewerkte boomstronken gelegd. Op het moment dat grootvader binnenkwam
waren er tien mannen aanwezig. Opgelucht zag hij dat vier volwassenen
uit het dorp waren teruggekeerd. Zij konden de verhalen van de
reizigers wellicht aanvullen. Behalve de drie reizigers waren de
leden van de raad aanwezig. Grootvader hoorde achter zich dat het
kleed geopend werd. Dat moest Gelf zijn. De vergadering was nu
compleet.
Gelf
en grootvader zochten een plek op de planken. Het geroezemoes dat hij
bij het binnen treden had gehoord, verstomde. Van achter hem werd een
kom met warme kruidenthee aangereikt, voorzichtig nam hij een slok en
begon toen te spreken. "Mijn naam is Loodde. Ik ben de leider
van dit dorp. Nadat U tijd heeft gehad om te rusten, willen we graag
Uw verhaal aanhoren en met U bespreken welke gevolgen dit voor ons
dorp heeft. Gelukkig zijn vier van onze verkenners op tijd
teruggekeerd om aan deze vergadering deel te nemen." Grootvader
zweeg en knikte de drie reizigers toe. Deze keken elkaar vragend aan,
tot uiteindelijk één van hen, op het eerste gezicht de oudste begon
te spreken. Hij begon met het voorstellen van zichzelf en zijn twee
reisgenoten. Ze heetten Ralf en Rinse en ze begeleidden Magnus en de
kleinzoon van de befaamde Magnus op een rondreis door de Friese.
gebieden. Magnuson, was ver in het zuiden, aan het hof van de Keizer
opgegroeid, en pas kort geleden in Hams, de geboorteplek van zijn
vader teruggekeerd. Argeloos waren ze in de armen van de Noormannen
gelopen, die hen knevelden en in de kano achter het vikingschip
aantrokken. Ze hadden voor hun leven gevreesd toen de boot aanlegde
en de Noormannen hun kamp op de oever opsloegen. Gelukkig waren ze 's
nachts gered. Toen Ralf hun redders beschreef, knikte grootvader,
"Dat waren Wismund en Lotho, mannen uit ons dorp." "We
hebben helaas geen tijd gekregen om onze redders uitvoerig te
bedanken. Tijdens de vlucht, diep het moeras in, zijn we hen kwijt
geraakt", vervolgde Ralf. "We zijn de waterlopen en sloten
gevolgd in de richting, die onze redders ons wezen en uiteindelijk
hier beland ..... bij vrienden." Gelf knikte. "Bij vrienden
bent U zeker. Welkom in ons dorp en U ook Magnus Magnuson. U draagt
een bekende naam. Enkelen van ons hebben nog onder Uw grootvader
gediend." En hij opende zijn mantel en liet de gouden band zien,
die hij om zijn hals droeg. De jongeman raakte met zijn rechterhand
zijn gouden ketting aan en boog beleefd naar de oude krijger. De
aanwezigen zwegen enige tijd. Grootvader sprak als eerste. ''Het zal
voor iedereen duidelijk zijn, dat we tussen nu en drie dagen bezoek
van deze roversbende kunnen verwachten." De mannen grinnikten
grimmig bij het woord "bezoeken". Grootvaders gezicht stond
grimmig. "Alles moet in gereedheid worden gebracht om vrouwen,
kinderen en ons vee in veiligheid te brengen. Hen zullen die monsters
niet vinden. Maar we zijn met te weinig om een aanval te weerstaan.
Dat betekent dat onze voorraden zullen worden vernietigd en de hutten
en schuren in vlammen op zullen gaan." Grootvaders stem klonk
berustend. Dit was een situatie die hij herkende. Ontwijk de vijand
en herbouw de schade als deze is vertrokken .. ''Het betekent dat ons
dorp, dat we in vele jaren hebben opgebouwd, hoe dan ook in de as zal
worden gelegd". Het is te laat om versterkingen te halen. We
kunnen geen man missen om onze buren en vrienden te waarschuwen.",
voegde Gelf eraan toe. De aanwezigen staarden in de vlammen en
reageerden niet. "Dan lijkt het me verstandig om over de
evacuatie van het dorp te praten.", zei grootvader, "En hoe
we kunnen redden, wat er te redden valt." Hij keek op, iets had
zijn aandacht getrokken. Het was de jongste aanwezige, Magnusson die
zijn hand had opgestoken. Verbaasd gaf grootvader hem toestemming om
te spreken. ''De ervaring van elk der aanwezigen in de strijd tegen
de Noormannen is vele malen groter, dan de mijne. Ze bestaat slechts
uit een angstige boottocht en dito vlucht voor deze machtige
tegenstander. Toch is mijn kennis op sommige punten wellicht groter
dan de Uwe. Aan het hof van de Keizer werd vaak over de Denen en de
Noormannen gesproken. Misschien dat die lessen nu van nut kunnen
zijn." Magnuson aarzelde even maar hij zag dat hij de volle
aandacht van elke volwassene had. Hij vervolgde zijn betoog. ''De
angst ijlt voor het drakenschip uit en doet de mensen al bij voorbaat
vluchten.
Maar ze blijven altijd in de buurt van het schip, omdat ze weten dat
dit hun enige verbinding-met hun thuisland. Als je het schip weet te
vernietigen, vernietig je hun moraal. De dorpen of alleenstaande
boerderijen worden grondig doorzocht op kostbaarheden en voedsel.
Vaak blijven ze voldoende lang om al het voedsel op te eten. Wat er
overblijft wordt bij vertrek, net als de bebouwing, aan de vlammen
overgeven. Bijzonder opgetogen zijn deze krijgers als ze bij hun
plundering vaten wijn ontdekken. Wijn kennen ze niet in die
noordelijke landen en de Noormannen zijn er verzot op." ''Dat is
misschien wel leuk om te weten”, onderbrak Gelf, "Maar het is
boekenwijsheid. Daar hebben we nu niets aan." Magnuson aarzelde
even, maar grootvader gaf met een knik aan, dat hij door moest gaan.
"Raadslieden, vrienden …. ik denk dat we met deze informatie
de bouwstenen hebben voor een plan om de Noormannen te verslaan."
Op dat moment begon er in een hut vlak bij het gemeenschapshuis een
baby luidkeels te huilen.
17
Wismund
en Lotho geloofden hun ogen niet. Twee dagen en nachten was het
geleden, dat ze de gevangenen hadden bevrijd en in veiligheid hadden
gebracht. Nu waren ze teruggekeerd op de plek aan de rivier, waar de
Noormannen aan land waren gegaan. Het drakenschip lag nog steeds op
dezelfde plek en de bemanning bivakkeerde nog steeds op het strand.
Aan beide boorden hingen de schilden van de roeiers. Lotho telde er
16. Op de schilden waren in felle kleuren runentekens en afbeeldingen
van dieren geschilderd. "De groep is twintig tot vijfentwintig
krijgers groot.", fluisterde hij in Wismunds oor. "Vandaag
vertrekken ze nog niet." Lotho wees op een drietal koeien, die
vastgebonden stonden te wachten op hun lot. Blijkbaar hadden ze die
in de afgelopen dagen buitgemaakt. Vanavond zou er een feestmaal
zijn. "Vijfentwintig geharde en fanatieke krijgers, die bewapend
met schilden, zwaarden en bijlen, op de stranden sprongen en elke
tegenstand uit de weg ruimden.", bedacht Wismund huiverend. Hij
monsterde de krijgers, waarvan een aantal een zwaardgevecht oefenden.
Onvermoeibaar werd er op elkaar ingehakt, terwijl ze door hun
kameraden werden aangemoedigd. Ondertussen werden de runderen
geslacht en laaiden al snel de kookvuren op. "Ze denken dat ze
veilig zijn.", zei Lotho, terwijl ze zich in het riet
terugtrokken, "Ik heb geen enkele schildwacht gezien."
Wismund knikte. Ze waren nu buiten gehoorsafstand. Ze bonden de boot
vast aan een overhangende tak en keken elkaar aan. "We moeten
het dorp waarschuwen. Het schip volgt de rivier stroomafwaarts en zal
dus Nywaldum passeren." Lotho knikte. "Ik ben het met je
eens, maar met de boot kan het wel te lang duren." Wismund wees
op het achterschip. "Eén van ons moet Nywaldum over land zien
te bereiken." Lotho knikte, "Ik stel voor dat ik het
probeer. Ik ben de lichtste van ons tweeën." "De paden
zijn in dit jaargetijde redelijk begaanbaar.", zei Wismund, "Ik
probeer de weg over water. Eén van ons moet het lukken om het dorp
te bereiken. Laten we voortmaken, dan bereiken we de oude handelsweg
voor het donker wordt." Wismund maakte de touwen los waarmee de
boot was vastgemaakt en hij en Lotho duwden de peddels krachtig in
het water. De tocht was niet zonder hindernissen. Een aantal malen
moesten of Lotho of Wismund de boot los duwen uit de modder en het
veen. Het was dan ook al donker, toen ze de oude handelsweg
bereikten, De paarden werden zenuwachtig, maar ook opgewekt, omdat ze
deze onwennige bootreis op het land konden voortzetten. Voorzichtig
leidde Lotho de paarden op de oever. Zonder zich de tijd te gunnen om
de paarden te zadelen, sprong Lotho op zijn trouwe zwarte merrie. Hij
greep de teugels van Wismunds hengst en na een korte groet, verdween
hij in het duister.
''Veel
geluk, vriend!", riep Wismund hem binnensmonds na. Toen vestigde
hij zijn blik op deze feestvierende indringers.
18
Grootvader
bracht het geroezemoes in het gemeenschapshuis tot zwijgen, door met
zijn voet op het plankier te stampen. "De Noormannen verslaan?",
Gelf protesteerde nog steeds. "Noormannen versla je niet met
boeken maar met zwaarden." Hij keek om zich heen om te zien hoe
de overige dorpelingen reageerden. Maar deze keken echter allen
gespannen naar Magnuson. "Je spreekt als je grootvader. Hij
heeft de Noormannen herhaaldelijk verslagen. Maar bedenk dat deze
strijd hem uiteindelijk het leven heeft gekost.'
Grootvader
keek de kring rond. "Toch denk ik dat we allemaal je plannen
willen horen." Gelf keek demonstratief naar het berookte
plafond. " Over de evacuatie van het dorp kunnen we later
spreken. Vertel ons je plannen." Inwendig had de oude man
bewondering voor deze knaap. Ook al zouden de plannen onuitvoerbaar
zijn, dan nog had hij de mannen gewezen op het automatisme om te
vluchten. De aanvallers hadden dan vrij spel en de enkeling die het
waagde om zijn have en goed te verdedigen, werd simpel overmeesterd.
''We
kunnen er vanuit gaan, dat de Noormannen Nywaldum zullen passeren. De
rivier voert naar zee en dat is precies waar ze naar toe willen. Maar
een onbewaakt, onvoorbereid dorp zullen ze zien als een gemakkelijke
prooi. Zo moet het dorp er ook bij liggen. De vuren branden nog, het
vee graast achter de wallen, kortom ze zullen denken dat de inwoners
kort daarvoor zijn gevlucht. Om van dit buitenkansje te profiteren,
zullen ze besluiten om de nacht in het dorp door te brengen. Het
verbranden en verder plunderen zullen ze uitstellen tot de volgende
dag." De mannen knikten, zo zou het waarschijnlijk gaan. "De
vrouwen en kinderen moeten zo wie zo in veiligheid worden gebracht,
evenals schaarse werktuigen en gebruiksvoorwerpen." Grootvader
onderbrak Magnus. "Het hele dorp is voorbereid op een snelle
aftocht. Ook is er al vee en graan naar de verborgen eilanden
gebracht. De hele operatie kan in een dag zijn beslag krijgen. Dan
zijn ze in veiligheid." Grootvader hoorde instemmend gemompel en
zei. "Ik stel voor om hier morgenochtend bij het eerste daglicht
mee te beginnen. De hoofdvrouwen moeten vanavond nog worden
geïnformeerd." Dorn, één van de jongere raadsleden, stond op
en zei: "Ik zal daar onmiddellijk mee beginnen". Grootvader
knikte en Dorn verliet de bijeenkomst. De oude man wendde zich tot
Magnuson. "Ik neem aan dat dit een deel is van je plannen?"
De kleinzoon van Magnus knikte. "Het betekent dat alle weerbare
mannen achterblijven en de strijd aanbinden." Gelf protesteerde
opnieuw. "De Noormannen zijn vele malen sterker dan wij,
vreedzame boeren." Grootvader greep in. ''Vriend, je bezwaren
zijn terecht en ze komen uit een bezorgd hart. Toch vind ik, dat deze
jongeman zijn verhaal af moet maken. Tot nu toe heeft hij, mijn
inziens, wijs gesproken." Gelf bond in. Grootvader had het woord
"jongeman" nadrukkelijk uitgesproken. Het was de Raad der
Oudsten, die uiteindelijk zou beslissen.
"Het
gevaarlijkste gedeelte van het plan is hierna aan de orde. We moeten
voorkomen dat de aanvallers hun schip aan de steiger kunnen
aanleggen. Dat kan als we de steiger afbreken en het hout met stenen
verzwaard langs de oever leggen. De Noormannen zullen hun schip niet
willen beschadigen. Ze zijn ver van huis en moeten de Noordzee nog
oversteken. Vijftig meter verderop is een zandstrand. Daar zullen ze
aanleggen om vervolgens naar het dorp te trekken. Als ze het dorp
leeg aantreffen, zullen ze besluiten om het als nachtverblijf te
gebruiken. Ook zo'n woesteling kiest voor een bed en niet voor een
vochtige nacht op de harde planken van de boot. Natuurlijk zullen ze
wachtposten uitzetten, maar gaandeweg zal de waakzaamheid
verslappen." De groep hing aan zijn lippen. Grootvader merkte
dat Magnuson veel tijdens zijn opleiding aan het keizerlijke hof had
geleerd, ook al was Magnuson nog jong van jaren. Ook Gelf werd door
oude herinneringen ontroerd. Hij kon zich Magnus gemakkelijk weer
voorstellen, terwijl hij zijn soldaten toesprak, het vaandel van de
Vrije Friezen in de hand.
Magnus
gaf iedereen de tijd om zijn woorden tot zich door te laten dringen.
Rinse en Ralf hadden hem wel vaker in het openbaar met volwassen
horen spreken. Ze knikten hem bemoedigend toe. Hij glimlachte terug.
"'s Nachts slaan wij toe." Hij genoot van de schok die door
zijn toehoorders ging. Hij had weer de aandacht van iedereen en ja,
hij genoot ervan. Het deed hem denken aan de vele discussies die hij
aan het hof had gevoerd met geleerden, ontdekkingsreizigers en
priesters. Priesters van de nieuwe godsdienst. Ook in Friesland waren
de aanhangers van de oude goden al bijna verdwenen en gebruiken en
tradities in diskrediet geraakt.
19
Toen
Luc de volgende ochtend wakker werd, was het nog donker. In het
oosten werd een rode strook hemel steeds breder. Een ononderbroken
concert van vogelgeluiden nam een aanvang. Een vlucht zwanen had de
rivier verlaten en vloog zwaar wiekend over zijn hoofd naar het
westen. De nacht in.
Luc
trok rillend een deken om zich heen. De buitenkant was vochtig van de
dauw. Sikke lag nog in diepe slaap. Hij lag onrustig te draaien en
mompelde onduidelijke zinnen, die Luc niet kon verstaan. Uit het dorp
klonken de eerste geluiden van de ochtend en in de meeste hutten werd
het vuur opgestookt en rookpluimen klommen omhoog. Luc snoof de
vertrouwde lucht op van brandend hout en turf. Die lucht was van
grote afstand te ruiken en zou ook de Noormannen zeker niet ontgaan.
Het vee dat nog niet in de zomergebieden was, werd bijeengedreven.
Bij het gemeenschapshuis zag hij een aantal mannen haastig naar
binnen gaan. Opeens flitste het door hem heen. "De Noormannen,
de vergadering, grootvader .... " "Goedemorgen jongen.",
zei een bekende stem achter hem. “Grootvader .... ", zei Luc
ietwat geschrokken. De oude man glimlachte. "Je mag me gerust
"grootvader" noemen, zoon van Lotho.", vervolgde
grootvader. De naam van zijn vader deed hem opschrikken. "Grootvader
wat is er in het gemeenschapshuis besproken?", zei hij
aarzelend. ''Maak Sikke eerst maar wakker, dan maak ik de soep warm.
Dat soort zaken kun je het beste met een gevulde maag bespreken."
Luc aarzelde niet en trok Sikke aan zijn neus, die proestend en
protesterend overeind kwam.
Na
het ontbijt, zakte de oude man met een tevreden zucht, terug in zijn
primitieve, ruwhouten zetel. Luc en Sikke ruimde het eetgerei op en
deden het in een rieten mand. Later zou het dan in de rivier worden
gewassen. Uit een klein houten doosje haalde grootvader een kleine
hoeveelheid kruiden en stopte die in zijn mond. Langzaam begon hij te
kauwen, terwijl hij genoot van de ochtendzon. Luc en Sikke keken de
oude man vragend aan. Luc stootte grootvader aan. ''U zou ons nog
vertellen over de bijeenkomst in het gemeenschapshuis. Luc brandde
van nieuwsgierigheid. "De Noormannen!", zei hij
fluisterend.
"Ik
zal jullie geduld niet langer op de proef stellen." Hij haalde
zijn hand door Luc's haar. "Jullie moeten dit ook weten.
Tenslotte is het hele dorp erbij betrokken." In het kort
vertelde hij dat er was besloten de Noormannen te verrassen. De
weerbare mannen zouden het plan uitvoeren, de rest zou naar de
Verborgen Eilanden worden gebracht. "Dat geldt dus ook voor jou
Luc. Nu je vader er niet is, ben ik verantwoordelijk voor jouw
leven." Luc schrok. Hij had er geen moment aan gedacht, dat hij
met de vrouwen en kinderen zou worden weggestuurd. ''Maar .... ",
begon Luc, maar grootvader onderbrak hem. "Zo is het besloten.",
zei hij kortaf. Luc keek Sikke donker aan. Op deze manier zou hij al
het gevaar en de spanning missen. Sikke had medelijden met zijn
vriend, maar tegelijkertijd raakte hij opgewonden. "Zou ik dan
hier mogen blijven ... " Hij durfde er niet aan te denken, maar
als het waar was, dan zou zijn droom misschien uit kunnen ..... "
"Zit nu maar niet over heldendaden te dromen, Sikke. Het is nog
helemaal niet zeker, dat je mag blijven." Sikke knikte, hij zou
zich in moeten houden. Misschien was het zelfs wel beter om met
zijn moeder en Inge mee te gaan. Tenslotte kon hij zijn moeder en zus
beschermen. Daarvoor had zijn vader hem het mes te geven.
Grootvader
was trots op zijn kleinzoon. In deze gevaarlijke tijden werden hij,
maar ook zijn vriend Luc, razendsnel volwassen. Grootvader vervolgde
zijn verslag. "De aanval zal beginnen, met een aanval op hun
drakenschip. Het schip moet in brand worden gestoken of geschoten. Er
zullen schildwachten zijn, maar misschien hebben die wel niet zoveel
zin om te vechten." Grootvader keek zijn toehoorders
geheimzinnig aan. Sikke begreep het niet. "Noormannen, die niet
vechten? Die moeten nog geboren worden!" "We zullen zien,
we zullen zien. In ieder geval zullen de andere Noormannen te hulp
snellen. Die liggen waarschijnlijk te ronken in het
gemeenschapshuis." Opnieuw zag Sikke-grootvaders oplettende
ogen. "Zo gauw de Noormannen het dorp uit komen rennen, zullen
ze door onze boogschutters vanaf de rivier worden bestookt. De
Noormannen zijn hooguit met 25 man. We verwachten dat ze gaan geloven
dat ze tegenover een overmacht staan en dan zullen ze zich overgeven.
We hebben dus elke boogschutter nodig en jij, Sikke kunt al goed met
de boog overweg." ''Maar dat kan ik ook.", riep Luc, "Zelfs
met de boog van mijn vader!" "Ik begrijp je woede, Luc.",
zei grootvader, "maar zonder je vader, durf ik geen risico te
nemen." Luc gebaarde Sikke om ook wat te zeggen, "Luc heeft
gelijk grootvader, hij heeft me al regelmatig met boogschieten
verslagen." "Hier is geen discussie over mogelijk. Wij zijn
gastheer en dat schept plicht. Luc, Hilga verwacht je na het ontbijt,
zodat je met de eerste boot kunt vertrekken." Grootvader maakte
met een handbeweging duidelijk, dat de discussie afgelopen was. Sikke
keek Luc aan en haalde zijn schouders op. Grootvader was vastbesloten
om Luc weg te sturen. “Sikke, jij wordt op het terrein van de oude
tempel verwacht. De boogschutters oefenen daar."
Grootvader
was amper uitgesproken toen er geroep klonk op het middenterrein. Het
drietal ging staan om een beter overzicht te hebben. Eerst vaag,
daarna duidelijker hoorden ze het geluid van een naderend paard.
Vanuit het niets verscheen een ruiter, die een zwart paard met zich
meevoerde. ''Vader,'', schreeuwde Luc, die het paard nog eerder dan
zijn vader had herkend. "Vader!" Hij stond vliegensvlug op
en rende naar het middenterrein. Sikke zat hem op zijn hielen. Hij
was geschrokken omdat zijn vader ontbrak. "Wat is er gebeurd.",
deze zin tolde door zijn hoofd en hij spurtte achter Luc aan.
Grootvader
overzag het geheel. Dit was een van de redenen waarom hij deze plek
voor zijn hut had gekozen. Staande overzag hij het gehele dorp en een
groot gedeelte van de steiger. Hij was blij dat Lotho voor de
verwachte aanval teruggekomen was. Maar waar was Wismund en de oude
man tuurde over de kronkelende rivier naar het zuiden.
20
Inge
had een riem gemaakt, die ze onder haar kleren droeg. Daaraan had ze
haar mes bevestigd. Tijdens het lopen voelde ze de druk ervan op haar
lichaam. Dit gaf haar een veilig gevoel. Toen ze wakker was geworden,
was haar moeder alweer vertrokken. Voor de deur stonden drie
rugzakken klaar. "Drie rugzakken?", Inge besefte dat iemand
van het huishouden achter zou blijven. Moeder? Of Luc misschien? Ze
scharrelde wat te eten bij elkaar. Ze merkte dat de proviandkast
praktisch leeg was. Ze vond een homp roggebrood en wat boter. Ze nam
plaats bij het gedoofde vuur. "Wie zou achter blijven? Sikke
misschien? Misschien moest hij grootvader helpen.", bedacht
Inge. ''Maar is geen reden, waarom ik zou mogen blijven. Ik moet mee
met de kleine kinderen en als ik terugkom is alles voorbij."
Inge wist dat er meisjes nodig waren om voor de kleine kinderen te
zorgen, terwijl de vrouwen de tenten bouwden. Toch zou ze ook wel
willen blijven’ al was het maar om zo’n gevaarlijke Noorman te
zien. “Maar wel van een afstand” zei ze zacht. Hilga kwam de hut
binnen en zag haar dochter bij de koude vuurplaats zitten. "Ze
wordt al groot.", bedacht ze. "Des te meer reden om haar
naar de schuilplaats in het moeras te sturen. Als ze in handen van de
Noormannen zou vallen, wachtte haar een ellendig lot." Hilga
liep op haar toe. "Je bent al wakker, gelukkig." Ze ging
naast haar dochter zitten en sneed een plak brood af. Hilga zweeg
even en wees toen op de rugzakken. 'We vertrekken vanmorgen. Jij
zorgt voor de baby die vannacht geboren is." Inge keek blij
verrast met deze taak. "Sikke blijft hier, bij grootvader."
Inge kon aan haar moeder zien, dat ze het met deze keuze niet eens
was, maar zich erbij neer had moeten leggen. "We hebben elk paar
handen nodig.", had grootvader zijn dochter Hilga voorgehouden.
''En ik sta persoonlijk garant voor zijn veiligheid."
''Veiligheid in een gevecht met
Noormannen?
Grootvader, Sikke is nog geen zestien jaar oud." Grootvader had
de discussie gesloten. ''Wie weet komt er helemaal' geen gevecht.",
zei hij zacht. "Wismund zou het zeker met me eens zijn."
Hilga gaf zich uiteindelijk over. Grootvader had gelijk. Wismund zou
dezelfde keuze hebben gemaakt. Ze haastte zich naar huis. De laatste
voorbereidselen voor de tocht door het moeras en dan kon ze met Inge
en Luc vertrekken.
Haar
dochter hoorde het relaas van haar moeder. gelaten aan. "Laat
alles zo achter."’ zei moeder toen Inge het vaatwerk begon op
te ruimen. De Noormannen moeten denken dat we vlak voor hun komst
zijn weggevlucht. Kom we gaan Sikke en Luc zoeken."
Buiten
klonk er rumoer van mensen en het geluid van paarden. Toen ze haar
hoofd naar buiten stak, herkende ze de ruiter onmiddellijk. Het was
Lotho, de vader van Luc. Hij was net van zijn paard afgesprongen en
stond druk gebarend, met de mannen uit het dorp te praten. "Waar
is Wismund?" Een ijskoude hand leek haar hart samen te drukken.
Ze kon geen woord meer uitbrengen. Hilga wenkte Inge en ze rende met
opgetrokken rokken naar het plein.
Inge
volgde haar, terwijl ze de rugzakken met zich meezeulde. Toen Lotho
Hilga zag, liep hij onmiddellijk naar haar toe. ''Wismund is
ongedeerd.", riep hij al op een paar passen afstand en sloeg
zijn armen om haar heen. ''Wismund is onderweg met onze boot, hij kan
over een dag hier zijn." ''Maar jij bent wel gewond." Hilga
maakte zich los uit zijn omarming en wees naar het voorhoofd van
Lotho. Deze veegde wat bloed af en zei, "Het is maar een schram.
Veroorzaakt door een overhangende tak, tijdens mijn nachtelijke rit
en niet door een Noormannenbijl!" Ondanks alles moest Hilga
lachen. Wismund zou al spoedig komen en dan was het gezin weer
herenigd. "Maar dan zit ik met Inge verborgen in het moeras,
terwijl Wismund en Sikke het dorp verdedigen. De familie zou niet
zijn verenigd, maar juist in tweeën gedeeld!" Luc en Sikke
kwamen aangerend. “Vader is veilig.", zei Inge tegen Sikke,
die opgelucht ademhaalde. Lotho omhelsde zijn zoon en bekeek hem
nadrukkelijk "Alles is goed gegaan?", zei hij gemaakt
streng. "Ik heb me gedragen, zoals U van me gevraagd hebt."
Luc keek verlegen naar de grond. Lotho sloeg hem lachend op de
schouder. "Zo mag ik. het horen. Maar nu is er genoeg gepraat.
Ik heb honger en kan wel twee ontbijten op."
21
Grootvader
nam Lotho en de kinderen mee naar zijn eigen hut. Sikke en Lotho
verwarmden de soep en sneden grote hompen brood af. Het werd samen
met een kom boter en melk voorzichtig bij de volwassenen neergezet.
Als gastheer schepte hij een kom voor Lotho vol en gaf die aan de
vermoeide reiziger, samen met een stuk brood. "Help jezelf,",
zei hij tegen de jongens. Zelf nam hij slechts wat melk. Het
gezelschap zat enige tijd zwijgend te eten. Ze zagen hoe een grote
groep vrouwen en kinderen zich op het middenterrein verzamelde. "Ga
maar gauw.", zei grootvader, toen hij zag dat Sikke onrustig zat
te draaien. Deze keek Luc aan, die daarop zijn vader aankeek. "Ga
maar gauw afscheid nemen, maar kom direct terug als de boten
vertrokken zijn." "Dus ik mag blijven?", riep Luc
verheugd. Zijn vader knikte opnieuw. "In een situatie als nu,
heb ik je liever bij mij in de buurt." Ook Sikke reageerde
opgewonden dat zijn vriend bij hem zou blijven. "Laten we
gaan.", zei Sikke en hij trok zijn vriend aan de arm mee.
"Daarginds staan ze."
Voor
het gemeenschapshuis, naast een volle rugzak, stond Inge te wachten.
Ze had de baby in de armen. Het was nog maar een dag oud. Nog wat
verfrommeld keek de jongen haar met pikzwarte ogen aan. Na zijn
eerste geschrei was het een rustige en tevreden baby gebleken, die
meestentijds sliep. Hijgend kwam Sikke en Luc vlak voor Inge tot
stilstand. "Ik mag blijven,", riep hij meteen, "Ik
blijf bij mijn vader." Inge knikte alleen maar. Ze had zich
neergelegd bij haar vertrek en verheugde zich al op verzorging van de
kleine. Maar ze wist ook zeker, dat ze, wanneer ze kon, met het mes
zou gaan oefenen. ''Mijn tijd komt nog wel.", dacht ze maar ze
sprak deze woorden niet uit. ''Vader is onderweg.", zei Sikke
stralend. Inge knikte opnieuw. Ook dit had ze al gehoord. Maar
onderweg betekende nog niet in veiligheid! Maar ook dit zei ze niet.
''Dat zou alleen maar weer onrust geven.", zei ze tegen zichzelf
en ze drukte met haar hand tegen het mes onder haar kleren. ''Dag
jongens, zullen jullie goed op jezelf passen?" Hilga verscheen
in de deuropening van het gemeenschapshuis. Inge zag hoe Sikke tranen
in zijn ogen kreeg en ook zij raakte ontroerd. Even klemde het
viertal zich aan elkaar vast. Toen nam de onrust in hun omgeving toe.
"De eerste boot is gearriveerd.", zei Hilga en ze veegde de
beginnende tranen aan haar mouw af. "We moeten gaan."
De
boot werd gewoonlijk gebruikt voor het vervoer van vee of grote
hoeveelheden riet of stro. Gelukkig had het de laatste keer stro
vervoerd. Dicht opeen gekropen kon het wel 35 vrouwen en kinderen,
met hun bagage, vervoeren. De tweede boot, die in het riet aan de
overkant lag te wachten, was zelfs nog groter. Inge nam nog één
keer het dorp in zich op. Wie weet hoe ze het in de nabije toekomst
aan zou treffen. Ze wuifde naar Sikke en Luc, die tussen de mannen op
de steiger stonden, toen de roerganger de boot afstootte en naar het
midden van de stroom boomde. De reis was begonnen. Nog eenmaal wuifde
ze naar haar bekenden en toen wijdde ze al haar aandacht aan de baby
in haar armen. Sikke en Luc hadden al snel alleen maar aandacht voor
de tweede boot, die aanlegde. Toen Sikke opkeek, waren zijn moeder en
Inge verdwenen. Een gevoel van verlatenheid overviel hem maar hij
onderdrukte het door nog harder te helpen met het volpakken van de
boot. Toen deze tenslotte met zijn kostbare lading om de bocht van de
rivier verdwenen was, drong de stilte pas goed tot de achterblijvers
door.
Gelf
pakte een grote bijl en riep een aantal omstanders om hetzelfde te
doen. "De gehele steiger moet worden afgebroken en afgezonken.",
Hij deed zijn bovenkleding uit. Een gouden ketting blonk om zijn
hals. ''We moeten voor het middaguur klaar zijn." Al snel klonk
het geluid van ijzer op hout en in een snel tempo verdween de
steiger. Het slopen van de steiger ging Gelf aan het hart. Hij was er
de architect van geweest en het was de trots van het dorp en voor
handel en vervoer onmisbaar geworden. Schepen van de kust legden hier
aan om hun lading over te brengen in kleinere schepen uit het
achterland. "Het meeste hout kunnen we gelukkig opnieuw
gebruiken. Daarvan bouw ik straks een nog grotere en betere steiger.
De mooiste van heel Friesland. Deze gedachten vrolijkten hem op,
terwijl hij zijn bijl door de lucht zwaaide.
"We
moeten terug naar grootvader.", zei Sikke en Luc knikte. Ze
waren alweer veel te lang weggebleven. Met moeite maakten ze zich los
van de activiteiten aan de steiger en renden weg. Al van een afstand
zagen ze dat grootvader bezoek had. Het was Magnuson, die samen met
zijn twee reisgenoten was gearriveerd. Beide jongens aarzelden om
dichterbij te komen, maar grootvader wenkte hen en gebaarde dat ze
moesten gaan zitten. Aan zijn ogen kon hij zien, dat hij belangrijke
mededelingen had.
22
Wismund
wist dat hij te laat zou komen. Het vikingschip was hem even daarvoor
gepasseerd. Hij was er net op tijd in geslaagd zich in het riet te
verbergen. Terwijl hij van een afstand toekeek, zag hij hoe het
schip, met gereefd zeil en ingetrokken roeiriemen, door de ondiepten
werd getrokken, waarbij sommige Noormannen tot hun middel in het
water stonden om het drakenschip wanneer nodig vlot te trekken.
Wismund kende de rivier de Boorne op zijn duimpje. Hij was hem al een
aantal malen gevaren. In het zuid-oosten bereikte je uiteindelijk de
droge zandgebieden, naar het noorden koersend bereikte je de Noordse
zee. De ondiepten hielden over een vijfhonderd meter op. Het lag voor
de hand dat de Noormannen kort daarna hun kamp voor de nacht op
zouden slaan.
Op
de linker oever waren een paar inhammen, die zeer geschikt waren. Dan
zouden ze morgen Nywaldum bereiken! Zelfs als hij de gehele nacht
voortpeddelde, zouden de vikingen Nywaldum eerder bereiken. Toch zou
hij hier moeten wachten tot het nacht was. Hij wilde niet in handen
van deze barbaren vallen. Over het water klonk luid geschreeuw. Eén
van de Noormannen was in dieper water terecht gekomen. Zijn kameraden
renden langs de oever en probeerden hem een touw toe te gooien. Hun
pad werd echter geblokkeerd door een groep wilgen. Over en onder
elkaar groeiend vormden de kleine bomen een ondoordringbare
hindernis. De drenkeling worstelde met de stroming, die op dit punt,
na de ondiepten, extra sterk en onvoorspelbaar was. Maar blijkbaar
was hij geen goed zwemmer. Nog twee, drie maal kwam zijn hoofd boven
water. Toen was hij verdwenen en verstomde zijn roep voorgoed.
Wismund
keek machteloos toe. Zelf was hij een uitmuntend zwemmer, maar van de
vikingen was niemand de zwemkunst zodanig machtig, dat hij de
drenkeling nasprong en probeerde te redden. Nu stonden ze verslagen
op de oever en staarden machteloos naar het water, dat hun kameraad
verzwolgen had. Luide kreten vanuit de boot riepen hen blijkbaar weer
tot de orde. Het sleuren aan de touwen begon opnieuw, zij het dat men
niet meer diep het water inging. De drakenboot verdween langzaam uit
het zicht en Wismund besloot om de komende uren te rusten. Hij zou
zijn krachten nog hard nodig hebben. Terwijl de smid zijn mantel om
zich heen wikkelde, dacht hij aan zijn vrouw en twee kinderen. Hij
hoopte vurig dat ze zich op tijd in veiligheid zouden kunnen brengen.
Zijn
reisgenoot Lotho zat op dat moment tevreden voor grootvader's hut.
Hij keek voldaan voor zich uit. Zijn zoon had hij in goede gezondheid
aangetroffen, zijn maag was gevuld en de plannen om de Noormannen te
bestrijden waren niet onmogelijk, maar zeker haalbaar. Ook hij had op
zijn reizen verhalen over hen gehoord en Lotho dacht dat de
Noormannen in de opgezette val zouden trappen. Toen grootvader de
jongens naderbij zag komen, zag hij aan hun bezwete gezichten,
dat ze hard aan het werk waren geweest. Hij was van meet af aan
onder de indruk Magnus' kleinzoon Magnuson. Hij kende diensvader
slechts uit de verhalen, maar ook voor zijn kleinzoon lag een
schitterende toekomst in het verschiet. "Goed dat jullie er
zijn. 0nze vriend Magnuson kennen jullie al." Sikke en Luc
knikten. "Dit is mijn zoon Luc en zijn vriend Sikke, zoon van
Wismund de smid." "De redders van ons gezelschap.",
zei Magnuson, "Ik hoop oprecht dat hij zijn verkenningstocht
overleeft." Hij wendde zich tot de twee jongens. "Jullie
vaders hebben het leven van mij en mijn vrienden gered. Het zijn
dappere mannen, met, zoals ik zie, even dappere zonen." Er was
iets in de manier waarop hij de jongens toesprak, dat bij beiden hun
hart oversloeg. Zonder een woord te zeggen, bogen Sikke en Luc. ''Er
is werk aan de winkel.", zei Lotho. Hij maakte de kring kleiner
door naar voren te schuiven. Ze zaten nu dicht opeen. "Als de
Noormannen komen, wacht ons een zware klus." Hij keek Magnus en
de beide jongens strak aan. ''Het is géén spel. Als het tegen zit,
kunnen er gewonden en zelfs doden vallen." Sikke voelde de
spanning toenemen, toen Lotho het plan ontvouwde. Toen hij
uitgesproken was, drong de opdracht langzaam tot hem door. "Het
draken schip in brand schieten?", bedacht Sikke, "Het leek
onmogelijk, maar dit gedeelte van het plan moest slagen, anders was
het dorp verloren." ''We zijn met ons zessen, Ralf, die op dit
moment de brandpijlen maakt, Magnuson, Sikke, Luc, Lotho en ik,"
De jongens waren verbaasd dat grootvader ook mee ging. "Ik
bestuur de boot,", zei de oude man glimlachend, "Jullie
moeten het belangrijke werk doen." Lotho stuurde. Magnuson en de
twee jongens naar het gemeenschapshuis om bogen en pijlen te halen.
"Zolang de Noormannen ons de tijd gunnen, moeten jullie oefenen.
Ik zou zeggen, ga het water op en schiet net zolang tot je een
boogschutter bent. Je zult ze vannacht nodig hebben.
23
Inge
hield de baby stevig vast, toen ze uit de boot stapte. Het jongetje
werd met een geeuw wakker en begon te huilen. "Hij heeft
honger.", bedacht ze, maar het zou nog wel even duren voordat de
moeder tijd had om hem de borst te geven. Terwijl ze de baby wiegde,
liep ze op de modderige oever heen en weer. Zonder veel woorden
stapten de vrouwen en kinderen uit de boot. Iedereen hielp mee om de
bagage en de voorraden uit te laden. Ze hadden ook een aantal stokken
bij zich om tenten mee te bouwen. Het riet voor het dak en de wanden
was ruimschoots voorhanden.
Die
ochtend hadden ze al snel de rivier verlaten en waren een bijna
ondoordringbare jungle binnen gevaren. Soms moest iedereen zich
bukken om de overhangende boomtakken te ontwijken. Opgeschrikte
vogels wiekten weg en lieten de nesten onbeschermd achter. Soms
passeerden ze het nest van zo nabij, dat de vrouwen de eieren konden
rapen. Een visarend, die het nest in een dode, met uitwerpselen
besmeurde boom had gebouwd, bleef onverstoorbaar zitten. Inge had
haar ogen niet van de vogel af kunnen houden Boven de boot cirkelde,
schel schreeuwend, de andere vogel van het paar. Na een uur of twee,
de zon stond al hoog aan de hemel, kwamen ze bij de Verborgen
Eilanden aan. Opeens verlieten ze het moerasgebied en lag een grote
open plek voor hen. In de loop der tijden was het eiland met plaggen
verhoogd en de wal torende nu boven het schip uit. Lang geleden
werden deze gebieden door vliegende stormen en overstromingen
geteisterd. De zee drong dan kilometers diep het land binnen. Ze had
verhalen gehoord van moeder, dat de bevolking van het dorp met vee en
al, naar deze plek vluchtten. Tegenwoordig bleven deze stormrampen
gelukkig uit en werd het slechts als jachtkamp door de jagers en
vissers uit het dorp gebruikt. Ze was hier nog nooit geweest en toch
voelde deze plek veilig en vertrouwd. Ze wandelde weg van de
krioelende groep en keek ze om zich heen. Overal zag ze een
groen-gele wuivende zee. Bomen waren er amper groter dan een
volwassen mens en waren door de wind naar het oosten gebogen. "Inge,
Inge!" Ze schrok uit haar overpeinzingen. Haar moeder kwam op
haar toegelopen. Hilga boog voorover en lachte naar de baby. Toen
keek ze Inge aan en zei: "De moeder kan zo dadelijk het kind
voeden. Zou je mij dan willen helpen bij het opzetten van ons
nachtverblijf?" Het laatste zei ze wat plagerig. De tent bestond
uit niet veel meer dan een afdak met twee stokken. Met simpel
vlechtwerk van takken en stro werden de zijkanten winddicht gemaakt.
Overal waren vrouwen en kinderen bezig met hun bouwsel. De hutten
kwamen in een cirkel te staan. In het midden stonden de voorraden.
Kleinere kinderen speelden al tikkertje alsof er niets aan de hand
was. Onder de vrouwen heerste echter een bedrukte stemming. Allen
waren ze nu gescheiden van hun echtgenoot of vader. Mocht het ergste
gebeuren dan stonden ze er helemaal alleen voor. Maar er werd ook
gelachen. De druk van het dorp was verdwenen, het gevaar voorlopig
nog ver weg.
24
Sikke
kon zijn armen amper meer bewegen. De hele ochtend en een groot deel
van de middag hadden ze de oever onder vuur genomen. Doelwit was een
kolossale wilg met een stam van meer dan een meter breed. Terwijl een
van hen de boot op de plek probeerde te houden, schoten de anderen
hun pijlen op de boom af. De bogen waren vervaardigd uit taxushout en
werden door de volwassenen gebruikt bij de jacht. Sikke en Luc
merkten al direct dat deze bogen veel moeilijker te bespannen waren
dat de bogen die ze als kind hadden gebruikt. Magnuson had duidelijk
meer ervaring en kracht. Toch kostte het hem de nodige moeite om de
boom te raken en als dat al gebeurde viel de pijl daarna op de grond.
Nadat ze voor de twee keer de verschoten pijlen opzochten, bleef
Magnuson abrupt staan. "Dat is het! We oefenen verkeerd."
Sikke en Luc keken hem verbaasd aan. "We oefenen al uren.",
kreunde Luc. Magnuson wees op de wilg, waaraan ze hun boot hadden
vastgemaakt. "Kom, we gaan even zitten, dan leg ik het je uit”.
Sikke
en Luc gingen met hun rug tegen de wilg zitten. Magnuson zat met
gekruiste benen voor hen. Hij dacht even na en begon toen met een
vraag. "Heeft één van jullie wel eens een draken schip
gezien?" Sikke en Luc schudden ontkennend. Magnuson moest
lachen. "Ik ook niet." De twee jongens keken hem. onthutst
aan. Hij vervolgde; ''Maar ik heb wel een tekening ervan gezien ...
op perkament." Aan de reactie van zijn vrienden kon hij zien dat
geen van beiden konden lezen of schrijven, laat staan ……….
Hadden
gezien. Daarom vervolgde hij snel. "We hebben de hele tijd
geoefend om een drakenschip te raken, niet om in zo'n schip te
schieten. Om hem in brand te schieten, begrijp je." Luc snapte
er niets van, maar Sikke begreep wat Magnuson bedoelde. "In het
schip liggen de brandbare spullen, de geroofde koopwaar, maar vooral
het zeil. Noormannen maken hun zeilen waterdicht met vet. Het is nu
al een aantal weken droog, dus het zeil is heel ontvlambaar."
Sikke knikte opnieuw en zei, "We moeten niet hard en recht maar
met een boog schieten om het schip in brand te krijgen."
"Precies," zei Magnuson en hij keek Luc aan. "Dat
maakt het een stuk gemakkelijker.", zei deze en hij stond op.
"Laten we gaan. Ik wil het graag uitproberen," Luc liep
naar de boot en maakte het touw los. Magnuson en Sikke raapten de
pijlen op en volgden hem. Op de rivier bleek al snel dat ze meer
afstand moesten nemen om hun pijlen goed te kunnen richten. De
eersten waren te kort en plonsden in het water. Zetten ze teveel
kracht dan verdwenen ze in het gebladerte van de wilg Maar
uiteindelijk ploften de pijlen regelmatig in de stam van de wilg.
Vooral de bogen die Luc zijn pijlen liet beschrijven waren de hoogste
van het drietal. Maar toch was hij even nauwkeurig als de anderen.
Toen
voor de zoveelste keer bijna alle pijlen in de boom staken, besloten
ze om naar huis te gaan. Of liever gezegd naar opa's hut. Hun huizen
waren of ver weg of stil en leeg, zoals het huis van Sikke.
Grootvader
was bezig om de vuurpotten klaar te maken, die ze bij de aanval op
het drakenschip zouden gebruiken. Ralf legde de laatste hand aan de
brandpijlen. Na de ijzeren punt had hij pluizige, kurkdroge vezels
gewikkeld, die hij met linnen stroken had vastgemaakt. De stroken
hadden enige tijd in de beste lampolie gelegen, die hij in het dorp
had kunnen vinden. De pijlen van essenhout waren lang en kaarsrecht.
Toen het drietal arriveerde, gaf grootvader kortaf aan, dat ze eerst
hun wapens en uitrusting moesten verzorgen en een slaapplaats
inruimen. "Daarna hebben we een bespreking. We verwachten de
Noormannen morgen." Geroep klonk langs de rivier. Ralf en
grootvader sprongen op. In de rivier dreef het lichaam van een man.
Het lag verwikkeld in een boomtak, die midden op de rivier zijn weg
zocht. Aan de kleren die hij droeg konden ze hier dat het om een
Noorman ging, die al snel uit het gezicht was verdwenen. "Het
tweede teken.", mompelde grootvader, "Eerst de geboorte van
de baby en nu dit."
25
Lotho
arriveerde bij grootvaders hut, toen het al donker was. Hij had voor
de paarden een veilige plek gezocht. Op aanwijzing van Gelf had hij
een door grote vlechtheggen omgeven plaats gevonden. Hier kon hij ze
achterlaten en, hoewel Lotho dat nooit zou uitspreken, eventueel
konden gebruiken als ze onverhoopt moesten vluchten. Hij bond beide
paarden met een stevig touw vast en strooide het meegebrachte hooi
uit over de grond. Ze begonnen beiden direct te eten. Op het terrein
was ook een modderige poel, waaruit ze konden drinken. Als
afscheidsgroet sloeg hij de beesten op de schoften en begon toen aan
de lange wandeling terug.
Toen
hij dichterbij kwam, hoorde Lotho dat grootvader weer een verhaal
over Magnus vertelde. "Rome is op heuvelen gebouwd en door hoge
muren omgeven. Een vastberaden verdediging zou het lang vol kunnen
houden. Toen hoorden we van een nieuwe gruweldaad door de barbaren
gepleegd. Ze hadden de paus de ogen uitgestoken en met zijn gevolg
uit de stad verdreven”. Sikke en Luc rilden bij de gedachte.
Ralf vulde aan. "De paus is de leider van de christenen .. "
Grootvader knikte "Hij leidt de christenen in hun strijd tegen
de heidenen." "Zijn de Noormannen heidenen, grootvader?",
vroeg Luc. Grootvader knikte. "Zijn wij dan christenen?",
vervolgde Luc. Grootvader reageerde afhoudend. "In Nywaldum zijn
geen christenen. Toch luisteren we naar de rondtrekkende predikers en
er zijn er die het nieuwe geloof aan willen nemen." ''En velen
blijven de oude goden trouw.", vulde Lotho aan. ''Laten we maar
hopen dat de christelijke en de heidense goden ons morgen zullen
helpen.", zei Magnuson plechtig.
"Ga
door met je verhaal,", zei Lotho tegen grootvader, "Ik heb
het idee dat het misschien wijze lessen bevat." "Zeer
zeker.", zei grootvader, "maar dat zal zo direct duidelijk
worden. We waren dus bij Rome gearriveerd. De bezetters van deze
gigantische stad hadden zich achter de hoge muren verschanst. Een
ieder die ze niet vertrouwden werd de stad uitgejaagd. Deze
vluchtelingen liepen ons tenslotte geweldig in de weg en
hinderden de bewegingen van de troepen. Al die tijd joelden de
bezetters ons van de muren uit. Ze daagden ons uit de muren te
beklimmen. Uiteindelijk gaf keizer Karel de Friezen het bevel om als
eerste in de ochtend aan te vallen." Grootvader verdeelde een
gedroogde worst tussen zijn toehoorders. 'Van luisteren word je
hongerig." Het was een goed idee om dit verhaal te vertellen.",
bedacht hij. Voor Magnuson, Sikke en Luc zou de confrontatie met de
Noormannen het eerste echte gevecht zijn. Een verhaal over een grote
Friese overwinning zou hun moed geven. "Magnus vertelde zijn
aanvoerders dat het een hele eer was om voor de eerste stormloop te
worden gekozen." De aanvoerders knikten, maar één van hen
merkte op: "Magnus, de keizer vindt ons Friezen het dapperste
contingent in zijn hele leger, maar met een stormloop op die machtige
muren, zullen er vele doden en gewonden vallen" Magnus knikte.
"Daarom zullen we een manier moeten vinden om ongezien de stad
in te trekken en de verdedigers te verassen." Zijn luitenants
bleven echter stil. Rome's muren waren onneembaar. Alleen als de
verdediging faalde, hadden aanvallers een kans. ''Uiteindelijk heb ik
toen het woord genomen, ook al was ik de jongste.", zei
grootvader en hij glimlachte naar Magnuson. "Daarna heb ik je
vader pas goed leren kennen." Sikke en Luc zagen dat hij
bloosde. ''Mijn vader heeft Uw naam vaak genoemd.", zei
Magnuson, ''Maar vertelt U alsjeblieft verder. Mijn vader zei altijd,
dat dit één van de belangrijkste dagen uit zijn leven was."
"Tijdens mijn omzwerving rond de muren van Rome.",
vervolgde de oude man, "was ik op een gegeven moment op een plek
aangeland, waar een zijtak van de rivier, de stad werd binnengeleid.
Op de plek waar het water onder de muren verdween, bevond zich een
roestig hekwerk, dat met grote ijzeren bouten, op het eerste gezicht,
onwrikbaar in de stadsmuur was geklonken. "Als het ons lukt om
met paarden het hek los te trekken, zullen goede zwemmers in de stad
door kunnen dringen. Ze moeten zo'n dertig meter onder water zwemmen
en daarna duiken ze op in de binnengracht .. " De aanvoerders
zwegen toen ik was uitgesproken. Allen keken Magnus aan. Deze staarde
bedachtzaam in de vlammen. "Er zitten nog veel onduidelijkheden
in je plan.", zei Magnus met donkere stem, maar toen opgewekter,
"Het is wel het beste plan dat we hebben." Magnus stond op
en liep voor zijn aanvoerders en gaf bevelen. Er moesten paarden en
sterke touwen of kettingen worden gehaald, de zwemmers moesten worden
geselecteerd en de rest van het leger in paraatheid gebracht. Opeens
was het een drukte van jewelste, terwijl de luitenants de nacht in
renden. Ook Magnus verdween, na achteraf bleek om de plek zelf te
inspecteren. Toen hij terugkwam stonden de paarden klaar en waren de
gekozen soldaten aangetreden. Ook ik behoorde tot die kleine
groep..". "Is mijn vader meegegaan door het kanaal, de stad
in?", vroeg Magnuson.' “Née," zei grootvader, dat zou te
riskant zijn geweest. Het risico om te worden betrapt was te groot.
Nee, Magnus zou aan het hoofd van de Friese ruiterij de stad
binnenstormen. Als het ons tenminste lukte om een poort van de stad
te openen. "Het verhaal hierna is bekend. Het lukte ons om de
stad binnen te dringen ging de Romeinse poort te openen. Magnus en
zijn ruiters drongen als een vloedgolf Rome binnen en versloegen de
opstandelingen, die in paniek de stad verlieten. Tot ver over de
stads grenzen werden ze door de Friezen nagezeten. Magnus sloot na
deze overwinning echter de poort om vervolgens de paus en de keizer
de toegang tot de stad te weigeren. Deze waren geschokt. Ze hadden
verwacht dat de Friezen aan de keizer zouden aanbieden. Magnus vroeg
om de vrijheid van hem en zijn landgenoten. Keizer Karel tekende
uiteindelijk een keizerlijk besluit waarin hij de Friezen voor alle
tijden de vrijheid schonk. In ruil hiervoor zouden de Friezen de
keizer immer en altijd steunen. Ook de paus tekende dit protocol,
waarvan een afschrift in de bibliotheek van het Vaticaan werd
opgenomen. De keizer en de paus namen daarop opnieuw bezit van Rome.
Kort daarna werden we uit Karels dienst ontslagen en konden we
eindelijk naar huis." Lotho bedankte grootvader voor dit mooie
verhaal. "Wat is de les grootvader.", vroeg Luc. Ralf stond
op, "Daar hebben we het nog wel een keer over. Jullie gaan
slapen, morgen wordt het een belangrijke dag." ''Maar ... ",
protesteerde Luc. "Geen gemaar,", zei zijn vader, "De
Noormannen liggen nu ook al op één oor!"
26
Inge
werd wakker toen de zon al op was. Het was gisteravond lang onrustig
geweest in het kamp. De vrouwen hadden tot laat met elkaar zitten
praten en Inge had niet gemerkt dat haar moeder naast haar kwam
liggen. Hilga sliep nu nog vast. Inge hoopte dat de slaap de onrust
weg zou nemen, die ze al dagen bij haar gevoeld had. Maar ze wist ook
dat er pas echt rust zou komen als de gezinnen waren verenigd. Als ze
Wismund en Sikke, ongedeerd, zou kunnen omhelzen. Voorzichtig kroop
ze in het eerste ochtendlicht naar buiten. Het gras was koud en
vochtig. De onderkomens van op het eiland staken amper boven de
ochtendmist uit. Inge rilde en trok een omslagdoek strak om zich
heen. Zoals ze hier stond, leek ze helemaal alleen op de wereld.
Angst kroop naar haar hart. Bijna automatisch betastte ze vaders mes.
Dat deed ze vaker de laatste tijd en ze wist dat door dit mes,
Wismund haar altijd zou vinden, waar ze ook was. Maar zover hoefde
het misschien niet te komen. Wie weet voeren de Noormannen gewoon
door. Was hun schip afgeladen met buit en waren ze het plunderen van
arme, afgelegen dorpen en boerderijen zat. Terwijl deze hoopvolle
gedachte door haar heen schoot, wist ze dat deze wens niet uit zou
komen. De wereld om haar heen was vaag en vermoeid, alsof ze zich
verbergen wilde voor de zon en het rauwe daglicht. "Vanmiddag
komen ze!" Inge mompelde deze woorden een aantal malen tegen het
inktzwarte water. Een steen, die ze in water gooide, verstoorde deze
sombere spiegel, waarin ze staarde. Inge stond op, veegde haar rokken
af en stond op. Ze zou gaan oefenen met haar mes; tot ze erbij
neerviel.
Ook
Lotho keek uit over een grijze zee, waaruit langzaam de hutten, als
omgeslagen roeiboten verschenen. Grootvader en hij waren de gehele
nacht wakker gebleven. Een aantal malen werden ze bezocht door
gewapende mannen van het dorp. Snel en bondig rapporteerden ze de
voortgang van de voorbereidingen. Naarmate het daglicht naderde nam
de spanning toe. Grootvader was een half uur geleden verdwenen. In
zijn handen had hij een schop en een beker. Zonder te vragen, begreep
hij dat de oude man de beker in de omgeving ging begraven. Aan de
manier waarop grootvader de beker vasthield, kon hij zien dat deze
zwaar was. Waarschijnlijk tot de rand gevuld met gouden Romeinse
munten. De oude man was echter nog niet teruggekeerd.
Grootvader
zat nog geen vier meter bij Lotho en zijn eigen hut vandaan. Hij
wilde even zijn gedachten ordenen. De oude man was niet gewend aan
zoveel
drukte
om zich. Hij woonde al jaren alleen met Syt op deze plek en nu had
hij vijf gasten en stond hij op het punt een gevaarlijke expeditie te
ondernemen. Zijn Iaatste heldendaden lagen al dertig jaar achter hem!
Een veldslag hing altijd al uren tevoren, trillend in de lucht. Hij
herkende het, zelfs na al die jaren, onmiddellijk. Vandaag zou het
draken schip aan de horizon verschijnen, vannacht zou de beslissende
slag plaatsvinden. Grootvader schrok op uit zijn gedachten, toen er
geritsel in struiken naast hem klonk. "Zo Syt, oude jongen,"
zei hij verrast. "Heb jij je nieuwe vriend Luc even in de steek
gelaten?" Syt verscheen kwispelstaartend uit de mist. Grootvader
weerde de kolossale wolfshond af, toen die hem enthousiast in zijn
gezicht begon te likken. Hij klopte het beest op de rug. Syt torende
hoog boven hem uit. De oude man moest denken aan de vechthonden, die
tijdens een veldtocht met hen waren meegetrokken. Ze konden een
ruiter tijdens een charge bijhouden en stortten zich op de
tegenstander. Hij had gezien hoe ze ruiters van hun paard afsleurden.
Syt was het achter-achterkleinkind van zijn eerste hond Deze
generaties honden hadden hem altijd trouw beschermd en in de oorlog
zijn leven gered. Syt vleide zich tegen hem aan en grootvader voelde
onmiddellijk zijn lichaamswarmte. Vele nachten had hij op die manier
gelegen, profiterend van de warmte die zijn hond hem gaf. Op het
plein voor het gemeenschapshuis stonden twee koeien vastgebonden. Ze
maakten onderdeel uit van het plan om de Noormannen te verleiden de
nacht in het dorp door te brengen. Alsof ze hun lot voorvoelden
volhardden ze in hun klagende geloei. In zijn droom werd Sikke
aangevallen door een woeste Noorse krijger. Deze stormde met
opgegeven zwaard op hem af om plotseling in een brullende stier te
veranderen. Sikke schoot overeind en keek een moment wezenloos naar
buiten, om opeens te beseffen waar hij was. Hij stootte Luc en
Magnuson aan. "Wakker worden. Het is al licht. De Noormannen
komen eraan!"
27
Hilga
zag Inge in de ochtendmist verdwijnen. De zon won al aan kracht en
het beloofde weer een stralende dag te worden. Er trok een vlucht
aalscholvers over, zilverreigers zochten een plek voor de jacht en
een aantal ooievaars stroopte de oevers af op zoek naar kikkers. Een
concert van duizenden vogels had een aanvang genomen en zou de hele
dag voortduren. "Zal ik haar volgen?", bedacht Hilga.
''Maar nee, thuis zou ik dat ook niet doen. Ze kan uitstekend voor
zichzelf zorgen en ver weg gaan was niet mogelijk." Toch voelde
ze de sterke behoefte om met haar te spreken. Te vertellen hoe ze
Wismund miste en hoe bang ze was voor Sikke en grootvader en vooral
hoeveel ze van haar hield. Ze werd bijna razend bij het idee dat ze
haar kinderen zou verliezen. Na de geboorte van haar eerste twee
kinderen, Sikke en Inge had ze geen zwangerschap meer kunnen
voldragen, De tranen sprongen in haar ogen als ze dacht aan de hoop,
wanneer er weer leven in haar groeide. Maar altijd kwam daarna de
pijn als ze de vrucht verloor, de woede en uiteindelijk het
grenzeloze verdriet. Ze had geïnformeerd bij oude, wijze vrouwen
naar een remedie voor haar kwaal, maar kruiden en amuletten hadden
haar niet geholpen . Gelukkig had Wismund haar geen verwijten
gemaakt, hoewel ze er nooit samen over spraken. Maar ze merkte hoe
haar man al zijn liefde in het kleine gezinnetje stak en waakte over
het welzijn van de kinderen. Sikke en Inge waren voorspoedig
opgegroeid. Sikke zou op termijn de smidse van zijn vader over nemen
en Inge zou een knappe jonge vrouw worden, die door menige jonge man
zou worden begeerd. Hilga had al in Nywaldum rondgekeken, maar geen
van de jongemannen uit het dorp leek haar een geschikte kandidaat.
Maar er was nog tijd en Inge had nog volstrekt geen belangstelling
voor haar mannelijke leeftijdgenoten. Het omgekeerde was wel het
geval en moeders begonnen in haar nabijheid te pochen over hun
jongens. Ze ging er nooit op in, ofschoon Hilga gloeide van trots.
Langzaam liep ze terug naar het kamp. Ze zou daar op Inge wachten.
Toen
Hilga het provisorische kamp binnenliep, zag ze dat de meeste
vrouwen, met de kinderen om een geïmproviseerd vuur zaten. Boven de
vlammen hing een grote bronzen pot. Ze rook de geur van groentesoep,
krachtiger gemaakt met rundervet en stukjes gedroogd vlees. Een
aantal peuters kroop uitgelaten rond. "Kom bij ons zitten,
Hilga. De soep is zo dadelijk klaar." Kress maakte ruimte in de
kring. De vrouwen hadden biezen matten gevlochten om comfortabeler te
kunnen zitten. Ze aarzelde geen moment en nam naast haar plaats.
Direct voelde ze de warmte van de groep en de ochtendkou verliet haar
lichaam. Kress voedde haar kind. Vertederd keek Hilga toe. Gulzig
zoog de jongen aan de tepel, zijn kleine armpjes krampachtig
gestrekt. Kress wiegde het kind tot het een luide boer liet. In de
groep klok ontspannen gelach. Met een zachte leren lap veegde Kress
het gezicht van de baby schoon. Het jongetje kraaide van plezier.
"Waar is Inge? Ik heb haar de hele ochtend nog niet gezien.",
vroeg Kress aan Hilga. "Ze verkent de omgeving." Antwoordde
ze. "Als ze maar .... " "Kress maak je maar geen
zorgen. Inge loopt niet in zeven sloten tegelijk." "Nou,
één kan genoeg zijn.", zei haar vriendin, die zelf om dit
antwoord moet lachen.
Inge
bleef stokstijf staan. Voor haar doemde een aantal donkere, voorover
gebogen gestalten op, die recht op haar af kwamen. Haar hart sprong
omhoog en ze bleef stokstijf staan. Ze onderdrukte de neiging om weg
te rennen. Langzaam liep ze naar de rand van het pad en verstopte
zich achter een brede vochtige stam. Inge hijgde en dwong zichzelf om
rustiger te ademen. Ze tuurde in de mist, maar het was moeilijk om te
bepalen waar de indringers waren .... opeens verstijfde ze opnieuw.
Op een paar meter afstand stapte een hert te voorschijn, dat
omzichtig en snuivend om zich heen keek. Met haar mes in de hand keek
Inge doodstil toe, hoe nog twee hinden verschenen. Als laatste kwamen
twee kalfjes van nog geen twee maanden oud uit de mIst te voorschijn.
Het leek wel een bevroren stukje tijd. Ademloos staarde ze in de
mysterieuze bruine ogen. Wat een hele tijd voor haar leek, waren in
werkelijkheid een tiental seconden. Zonder waarschuwing vooraf sprong
het voorste dier opzij en verdween, gevolgd door de andere dieren in
het struikgewas tegenover haar. Met een zucht liet ze zich tegen de
boom zakken. Het kon haar even niets schelen, dat haar kleren smerig
zouden worden. Op haar netvlies brandden nog steeds de speurende ogen
van het voorste dier. "Zo wil ik zijn. zo wil ik worden, zoals
dat voorste dier dapper en zorgzaam." Haar eerste impuls was om
de dieren te volgen, lid te worden van deze groep. Maar Inge bedacht
zich. Ze had beloofd om niet te ver weg te gaan, Aarzelend stond ze
op en sloeg het pad naar het kamp in.
28
Syt
week al enkele uren niet meer van grootvaders zijde. ''Het derde
teken, ze komen vandaag.", zei hij tegen Lotho en Ralf, die
naast hem zaten. Deze knikten. Lotho was bezig zijn mes te slijpen.
Talloze malen had hij de slijpsteen over het scherp van de snede
gehaald. Hij hield het tegen de zon. "Ik zou er het zonlicht mee
in tweeën kunnen snijden,", zei hij voldaan en stak het mes
weg. Door de schittering zou de vijand kunnen worden gelokt. Gelukkig
wisten ze hoe de Noormannen zouden arriveren. In hun machtige
drakenschip over de rivier die hun dorp bijkans schampte om daarna
richting de zee af te buigen. Met de huidige oostenwind was dat een
afstand van nog geen twee dagen. Aan de monding lag het dorp Bilt. Er
was een boodschapper gestuurd om hun buren te waarschuwen. Het zou
hun echter niet meer lukken op tijd hier te zijn. De strijdmacht van
Nywaldum bestond uit 25 volwassenen, mannen, een aantal ouderen en 6
kinderen. Geen van hen, zelfs Lotho niet, had veel militaire
ervaring. In een rechtstreeks gevecht zouden ze door de Noormannen
worden verpletterd, Met hun grote zwaarden en bijlen gingen ze de
tegenstander te lijf en gaven geen pardon. ''We moeten hoe dan ook
proberen om een rechtstreeks gevecht te mijden.", zei
grootvader. Ralf knikte, "Dan zijn we kansloos." Aandachtig
spande hij zijn boog zo strak, dat de pees zong in de wind. Naast hem
lagen nog meer bogen, die hij al gespannen had. Terwijl Lotho en Ralf
de laatste hand aan hun wapenrusting legden, zaten Magnuson, Sikke en
Luc in de schaduw van een meidoorn, die op de omwalling groeide. Ze
hadden opdracht gekregen om alle pijlen, en dat waren er wel honderd,
op onvolkomenheden te onderzoeken en ze dan nauwkeurig in manden te
zetten. Hieruit moesten ze de pijlen halen om het , vikingschip in
brand te schieten. Vanavond had elk de beschikking over 30 pijlen.
"Als ze allemaal raak zijn, staat het schip in lichterlaaie.",
zei Luc. "Behalve als het gaat stortregenen of er een harde wind
opsteekt.", antwoordde Magnuson. Luc keek wantrouwend naar de
lucht. Maar op wat wolken in het zuiden na, was de lucht stralend
blauw." ''Ik voorspel je dat het vanavond onbewolkt is.",
zei Luc stellig. 'Hoe meer wolken hoe beter. Je moet niet vergeten
dat er wachtposten bij het schip staan. Het is dan pikdonker op de
rivier. Gelukkig is de maan al ver geslonken." Ondertussen
controleerden hun handen zorgvuldig de pijlen. Ze reinigden en
olieden de punten, trokken de windsels strak en controleerden de
veren aan het uiteinde. Sikke woog een pijl in zijn handen en
probeerde zich voor te stellen hoe die brandend in het hout plofte.
Pijlen als deze konden vast en zeker een volwassen man doden.
Liefkozend betastte Sikke de schacht van de pijl en fluisterde hem
zacht. "Jij weet waar je landen moet, Ik zal je de snelheid
geven om dat doel te bereiken." Magnuson lachte; "Als je
dat bij elke pijl wilt doen, dan ben je nog even bezig." Sikke
stopte de pijl in de laatste mand. "We zijn bijna klaar en dan
kunnen we ze aan grootvader laten zien."
Sikke
ging staan en rekte zich uit. Vanaf de omwalling keek hij de rivier
af. Bijna automatisch klom hij in de boom. Deze was al tientallen
jaren en oud en daarom gemakkelijk te beklimmen. Toen hij het voor
hem hoogste punt had bereikt, staarde hij opnieuw over het weidse
landschap. De rivier kronkelde naar het zuid-oosten. Er ging
plotseling een schok door hem heen. In de verte naderde een
gigantisch watermonster. Toen realiseerde hij zich, dat hij de
drakenkop van de vikingboot in de verte boven het geboomte uit zag
steken. Sikke aarzelde geen moment en liet zich naar beneden vallen
tussen de manden met pijlen. Magnuson en Luc keken hem geschrokken
aan. "De Noormannen komen eraan. Ik kan het schip al zien.",
riep Sikke luid, "Over een uur zijn ze hier." Op dat moment
kwam Lotho aangerend. ''De Noormannen naderen. Jullie moeten snel
jullie bogen en de pijlen naar de boot brengen. We verdwijnen uit het
zicht tot het donker is." Hij keek het drietal aan. 'Vanaf dit
moment is het menens, mannen."
29
De
uitkijk op het draken schip leunde tegen de bewerkte houten
boegspriet. Elke keer was hij onder de indruk van het houtsnijwerk.
Geometrische patronen dansten naar boven om te eindigen in een
monsterlijke kop, die met opengesperde neusgaten de wereld in keek.
Die aanblik van de drakenkop alleen al, deed de bevolking van deze
gebieden vluchten. Hun onbeschermde dorpen voor de plunderende
noorderlingen achterlatend. Soms werd er weerstand geboden, maar de
boeren en vissers waren geen partij voor deze ervaren krijgers. De
tocht was een groot succes gebleken. Op de heenweg al werd een
Saksisch schip, op weg naar Engeland geënterd en de bemanning over
de kling gejaagd. Het schip vervoerde een groot aantal zwaarden,
helmdoppen en bronzen ketels. In de tent van zeildoek, die blijkbaar
aan de kapitein had toebehoord vonden ze een zware met ijzer beslagen
kist. Harald, de aanvoerder van de bende, had hem opengewerkt. De
kist was geheel gevuld met gouden en zilveren munten, sieraden en
kleine goudstaven. Met vier man lukte het om deze schatkist over te
zetten. Alleen met de inhoud hiervan kon elk van hen land, een
boerderij en een vrouw verwerven. Het doel van de reis was eigenlijk
al bereikt!
Met
het schip op sleeptouw reisden ze langs de kust. Op een kleine
zandplaat begroeven ze de wapens en de ketels. Deze zouden op de
terugreis worden opgehaald. Het moraal van de bemanning was hoog,
toen ze uiteindelijk de zee verlieten en een brede rivier opvoeren,
belust op buit.
Die
had niet op zich laten wachten. Na een drietal succesvolle overvallen
waren ze diep in de achterlanden doorgedrongen. Noodgedwongen moesten
ze het schip een landtong overtrekken om dieper water te bereiken.
"Knut, je staat te slapen. Houd je ogen open we zijn hier in
vijandig gebied!" De stuurman brulde hem dit toe. "Hoezo
vijandig. Er wordt ons geen strobreed in de weg gelegd.",
mopperde de uitkijk voor zich uit. "Het zou leuk zijn om weer
eens in actie te komen." Dit verdomde land bestond voor het
grootste deel uit moeras en de rest was water. In de verre omtrek
Knut aarzelde even. Vaag zichtbaar in de verte onderscheidden zijn
gevoelige ogen een groen begroeide verhoging in het landschap. Dat
duidde op bewoning en hij meende dan ook een aantal dunne rookpluimen
te kunnen onderscheiden. Knut schreeuwde en gebaarde de stuurman om
naar voren te komen. Aandachtig volgde hij de wijzende arm van Knut.
"Een flink dorp. Zo'n buitenkansje laten we niet lopen."
Met een luide kreet trok hij de aandacht van de roeiers. Na zijn
korte uitleg juichten ze en grepen de riemen stevig beet. In hoog
tempo zetten ze koers op Nywaldum. Een bocht in de rivier onttrok het
drakenschip een tijdje aan zijn gezicht. Opa was de laatste die in de
boten stapte. Hij wierp een laatste blik op het dorp dat hij mede
hielp opbouwen. "Ik hoop je straks ongeschonden aan te treffen.
Dat je de verwoesting door een bezoek van de Noormannen bespaard
blijft." Toen zette hij zijn boom in het water en bracht de boot
in beweging. De verdedigers van het dorp zouden elkaar stroomafwaarts
treffen. Sikke zat stil ineen gedoken in de boot. Tot het laatste
moment had hij gehoopt dat zijn vader op tijd zou arriveren. Maar
helaas, deze hoop was nu vervlogen. Er voor in de plaats kwam de
angst dat Wismund de Noormannen in de armen zou lopen. ''Maar daar is
hij veel te slim voor", had Luc geruststellend tegen hem gezegd.
"Hij ruikt, net als mijn vader, onraad op een kilometer
afstand." Sikke wilde het graag geloven, maar zijn onrust bleef.
Het dorp was al snel achter hen verdwenen en grootvader zocht
geroutineerd zijn weg op het water. Na zo'n vijftien minuten
manoeuvreerde grootvader de lompe boot handig in een inham. Wat vanaf
de rivier een inham had geleken, bleek echter een smalle vaart te
zijn, die dieper het moeras in voerde. Al snel troffen ze de andere
boten, die het dorp al eerder hadden verlaten. Fluisterend werden ze
begroet. Vaardige handen bonden hun boot vast aan de andere. Ze
konden nu niet veel meer doen dan wachten, wachten op het besluit van
de vikingen of hun dorp de moeite waard was. De hemel werd langzaam
donkerblauw en de eerste sterren verschenen. Sikke luisterde naar het
geroezemoes van de stemmen. Hij trok zijn mantel om zich heen.
Knikkebollend viel hij uiteindelijk tegen de boord van de boot in
slaap.
30
Sikke
voelde een hand op zijn schouder en werd met een schok wakker. "Ik
ben in slaap gevallen!", schoot er door hem heen. Grootvader
bracht zijn wijsvinger naar de lippen. Sikke knikte en boog zich
voorover om Luc wakker te schudden, die in elkaar gerold op de
scheepsplanken lag. Slaperig keek Luc hem aan, waarna hij zich alweer
wilde omdraaien. De harde ondergrond leek hem niet te deren. Sikke
kneep hem nu hard in de schouder. Luc schoot overeind en keek hem
vragend aan. Opeens leek de hele situatie tot hem do te dringen. De
vier aan elkaar gebonden boten, het licht uit een vuurpot dat over
ernstig kijkende mannen viel en daarboven
nee,
er waren geen sterren. In de loop van de avond waren er wolken op
komen zetten, die de meeste sterren hadden verdrongen. Luc krabbelde
omzichtig overeind en ging naast zijn vriend zitten. Op de boten was
de toenemende spanning voelbaar. Sommigen betastten ernstig hun boog,
maar de meesten zaten, tot Sikke's grote verbazing te eten. Magnuson,
die blijkbaar niet had geslapen, reikte hen beiden een stuk gedroogd
vlees om op te kauwen. De stilte verdween om plaats te maken voor de
nachtgeluiden; het opvliegen van belaagde vogels, een opspringende
vis of het gekwaak van de ontelbare kikkers. Uit het niets verscheen
een houten kano, waarin twee dorpelingen zaten. Geroutineerd werd de
boot opgevangen en vastgebonden. Grootvader schoof naar voren en boog
zijn hoofd naar de inzittenden. Sikke kon flarden van het gesprek
verstaan. "Het dorp is in diepe rust. De Noormannen hebben tot
diep in de nacht feestgevierd. Ze liggen nu waarschijnlijk allemaal
in het gemeenschapshuis te ronken." "Dan gaan onze plannen
door. Jullie weten wat jullie te doen staan." Er werd geknikt.
"Als we de schildwachten bij de boot hebben overmeesterd, geven
we het afgesproken signaal." De drie mannen schudden hun
kameraden kort de hand, waarna de kano in het duister verdween.
Grootvader
keek hen een tijdlang na en liep omzichtig terug. Toen hij Sikke
passeerde keken de twee elkaar aan. Grootvader glimlachte en legde
even bemoedigend een hand op zijn hoofd. Daarna ging hij bij Lotho en
Ralf zitten en begon zacht te praten. Boodschappen werden doorgegeven
naar de andere vaartuigen. Toen begon het wachten opnieuw, maar het
duurde niet lang. "We vertrekken. De eerste groep moet nu zijn
werk hebben gedaan." Hij riep Magnuson, Luc en Sikke naar
achteren. Elk van hen overhandigde hij een in lappen gewikkelde grote
stenen pot. In de pot zat houtskool, dat gloeiend heet lag te
smeulen. Hierin konden ze straks bij de aanval op het draken schip
hun vuurpijlen aansteken. Zonder verder een woord te wisselen gaven
ze elkaar de hand. Grootvader knikte hen bemoedigend toe. "We
gaan naar het dorp", fluisterde hij zacht en ging voorzichtig
staan om de boot afte duwen.
Knut
en Svein lagen gillend van het lachen op het middenterrein van het
dorp. De tranen liepen hen over de wangen. Ze hadden het grote gebouw
even verlaten om te plassen. Ze waren totaal verdwaald en konden
bijna niet meer op hun benen staan. Knut kwam wankelend overeind en
hielp zijn gevallen kameraad. "We gaan terug naar het feest ...
", zei hij, maar de tranen liepen alweer over zijn wangen. "Welk
feest?", vroeg Svein en begon weer onbedaarlijk te lachen. In de
verte hoorden ze gezang. Het was een of ander smerig drinklied over
overspelige goden en godinnen. Ze sloegen de armen om elkaar.
"Daarginds moet het zijn.", zei Knut en hij zong het lied
zacht mee. "Het kan niet ver zijn." De kleden voor de deur
van het gemeenschapshuis waren afgerukt en lagen verfrommeld tot een
hoop op de grond. Binnen zaten zo'n twintig mannen rond een fel
brandend vuur. Naast het vuur stonden drie vaten wijn, waarvan er één
was aangeslagen. Een emmer met wijn ging rond, waarmee de drinkbekers
en kommen konden worden gevuld. Enkele van de feestvierder droegen
nog hun wapenrusting, ofschoon ze hun zwaarden hadden afgelegd. Het
merendeel liep echter in onderkleding rond. Iedereen verkeerde in
verschillende stadia van dronkenschap, maar toch ging er een gejuich
op toen het tweede vat werd aangeslagen en de emmer opnieuw rondging.
Schuin
achter de wijnvaten zat, wat afgeznderd van de rest de aanvoerder van
deze krijgsmacht en kapitein van het drakenschip. Hij had tot op dat
moment nog niet gedronken, maar Harald, de zoon van Harald, heer van
Visland, liet zich nu toch maar een hoorn volschenken. Hij dronk de
wijn in één teug leeg en vroeg, zijn lippen aflikkend, om meer.
Wijn was onbekend in zijn vaderland en als het Visland al eens
bereikte, dan was de koninklijke voorraad snel verdwenen. Deze wijn
was van prima kwaliteit en gratis! Achtergelaten door de gevluchte
dorpelingen. "Eigenlijk is het een buitenkansje.", bedacht
Harald, "Over een dag of twee bereiken we de zee en dan begint
de zware reis naar huis. Een feest nu is een prima afsluiting van
deze plundertocht." En ze hadden succes gehad, overdacht Harald
vol trots. Dat was al begonnen met het schip dat ze op volle zee
hadden geënterd en overmeesterd. Daarna was het geluk met hen
geweest. Friesland bleek een welvarend gebied te zijn. Grote
hoeveelheden wapens en sieraden, prachtige stoffen voor hun vrouwen
en wollen dekens voor de winter. De boot was volgepakt en dan moest
de begraven buit nog worden opgehaald!
"Een
succesvolle reis. Mijn vader zal trots op me zijn ..... en Friia
natuurlijk. Eindelijk zouden ze kunnen trouwen en .... " Hij
hield zijn drinkhoorn op, die onmiddellijk werd bijgevuld. Hij schoof
wat dichter naar het vuur en observeerde zijn mannen. Het was een
goede ploeg en harde werkers aan de riemen. Opnieuw werd er een lied
aangeheven en het vuur met kastjes en spinnenwielen opgestookt.
Harald begon het lied mee te zingen. Aan het einde ervan hief
iedereen zijn drinkgerei en dronk het leeg.
HETVERHAALVANMAGNUSFORTEMA
15
31
"Natuurlijk
had Harald hem en Svein weer aangewezen om bij het draken schip wacht
te lopen. Vanaf het begin van de reis had hij de pik op hem gehad.
Natuurlijk heb ik stomme dingen gedaan, maar het was zijn eerste reis
en vorige zomer was ik nog op jacht in de bergen van Visland, samen
met de andere jonge mannen, die in de buurt van het koninklijk paleis
opgroeiden. En nu zit ik hier .... " Knut liep in gedachten
langs de oever heen en weer. Svein was onder het zeil gekropen en lag
al een tijd in diepe slaap. Zelf stond hij ook te wankelen op de
benen. Het was een koppige wijn geweest, die ze die avond hadden
gedronken. Eén voor één waren zijn kameraden op de grond in slaap
gevallen of wankelden naar buiten. Toen het vuur bijna gedoofd was
had Harald hem met lodderige ogen aangekeken. "Jij ,", "Jij
gaat onmiddellijk naar de drakar en je houdt je ogen open. En neem
die mooie vriend met je mee." Harald probeerde een schop tegen
de slapende Svein te geven, maar viel bij die poging achterover, tot
grote hilariteit van zijn drinkebroers.
Samen
waren ze weggesjokt, nadat ze een mantel hadden omgeslagen. De boot
was zo'n vijftig meter voor het dorp op de wal gezet. Houten
uitsteeksels en afval maakten het aanleggen bij het dorp onmogelijk.
Svein maakte al snel duidelijk, dat hij niet meer op zijn benen kon
staan. Kort daarop viel hij op zijn knieën en keerde zijn maag om in
het gras. Het leek hem alleen maar zieker te maken en Knut had hem
geholpen een slaapplek in de boot te vinden. Svein lag daar nu
onbeweeglijk te ronken.
Knut
kon amper de contouren van het schip aan de nachtelijke hemel
herkennen. Het weer sloeg om en de temperatuur was al een flink stuk
gedaald. Opeens klonk er gespartel in het water. Knut kon geen hand
voor ogen zien. Het bleef verder rustig. Vast en zeker een otter. Hij
had deze behendige rovers op deze tocht al vaak gezien. "Niet
alleen de otters.", bedacht Knut, "Dit land krioelde van
leven. Dieren, vogels, vis ... allemaal binnen handbereik." Zijn
eigen land was koud en kil. Met lange, ijzige winters. De grond was
slechts een dunne laag aarde en raakte snel uitgeput. Het wild was
schaars en schichtig, terwijl er altijd de dreiging was van een
aanval door beren of wolven. Nee, dan dit Friesland, dat was
werkelijk een land van overvloed, van melk en honing. Opnieuw was er
rumoer in het water. Voorzichtig liep Knut, een werpspies in de hand,
naar de waterkant. Het was opnieuw stil en er was geen nieuwe
verstoring. Hij wilde zich net omdraaien om terug te lopen, toen twee
machtige armen hem beetpakten en tegen de grond smeten. Een smerige
lap werd in zijn mond gepropt en zijn handen en voeten werden met
touwen vastgebonden. Binnen een paar seconden lag hij gebonden en
gekneveld op de grond. Zijn bonkende hoofd was niet in staat om te
denken. Hij probeerde wanhopig om zich op zijn buik te draaien, maar
hij kreeg zijn overvallers niet te zien. De beide mannen waren op dat
moment al in de boot, bezig om met hun tondeldoos een klein vuur te
maken. Dat zou het begin van de brand zijn, die daarna vanaf het
water door vuurpijlen zou worden aangewakkerd. De vlammen lichtten
voorzichtig op. "We gaan.", mompelde de grootste van de
twee, toen hij bijna over de slapende Svein struikelde. Zonder te
aarzelen pakte hij de ronkende Noorman en liet hem ruw op het strand
zakken, om hem vervolgens op de oever te trekken. Buiten bereik van
de vlammen, die straks op zouden laaien. "Daar hebben we geen
omkijken na, laten we wachten tot Lotho en de andere boogschutters
zijn gearriveerd." Ze renden naar de plek waar ze de gebonden
Noorman hadden achtergelaten. Die had zich omhoog weten te worstelen
en keek met rollende ogen naar het vuur op het drakenschip.
Op
dat moment verschenen er lichten op het water en de eerste
brandpijlen vlogen nar het schip. Het duurde slechts kort om de
juiste afstand te vinden en toen ploften er tientallen pijlen in het
schip. Het eerste wat er begon te branden was de kapiteinshut op het
achterschip. Maar toen de pijlen het bloedrode zeil in vlam zetten,
pakte één der aanvallers een mes en sneed de touwen van hun
gevangene door en zetten hem ruw overeind. Zonder en woord te
spreken, gaven ze Knut een duw in de rug in de richting van het dorp.
Toen draaiden ze zich om en verdwenen in de nacht. Het bombardement
van vuur ging ondertussen door en de vlammen kregen steeds meer vat
op het schip. Terwijl hij nog een keer achterom keek, begon hij zo
goed als hij kon te rennen. Hij moest zijn kameraden waarschuwen.
Vlak bij de ingang van het dorp viel hij op de grond. Een scheurende
pijn deed hem dubbelklappen en Knut lag kokhalzend in de modder. Half
kruipend, half lopend bereikte hij uiteindelijk het gemeenschapshuis,
dat nog in diepe rust was. Hij hoefde slechts één pas binnen te
zetten, toen zijn maag weer in opstand kwam. De stank in de bedompte
ruimte was overweldigend. Her en der lagen mannen te slapen. Naast de
deur lag een slordige stapel wapens. "Brand," schreeuwde
Knut, terwijl hij naar binnen wankelde. ''Brand, de Friezen vallen
aan, het schip staat in brand!" Lodderige ogen keken hem
onbegrijpend aan. "Brand, de Friezen hebben de drakar in brand
gestoken!" Uit de menselijke kluwen stond Harald op, die op Knut
toestormde en hem door elkaar rammelde. "De Friezen schieten de
boot in brand. Svein is dood!" Harald brulde van woede en liep
vloekend en schoppend tussen zijn apathische kameraden door. "Pak
je wapens en volg me. We moeten het schip redden." Harald liep
naar de hoop met wapens. Hij pakte zijn helm, dat zijn gehele gezicht
beschermde en zwaard. Zijn mannen begonnen overeind te krabbelen en
grepen wapens, helmen en sommigen een schild. Het lukte echter lang
niet iedereen om op te staan en een aantal sliep alweer rustig
verder. Toen Harald over een groep van een man of tien beschikte,
spurtte hij naar zijn schip, gevolgd door een tiental schreeuwende
Noormannen.
Knut
hield zich met twee handen aan de eiken deurpost vast. De ramp begon
langzaam tot hem door te dringen. Plotseling besefte hij, dat ze wel
heel ver van huis waren.
32
De
boot bewoog geruisloos over het water. Ze zaten allen diep weggedoken
in hun mantels. Alleen grootvader bewoog af en toe de peddel om te
voorkomen dat de boot naar het midden van de rivier dreef. De
sliertige wilgentakken onttrokken hen aan het gezicht van de
schildwachten bij de boot. De voetstappen van de schildwacht hadden
ze daarnet nog gehoord, maar nu was het stil aan de overkant. Opeens
flikkerde er een vlam op bij de drakenboot. De vlam doofde bijna
onmiddellijk weer. Grootvader slaakte een diepe zucht. "Het is
zover.", zei hij en stuurde met een krachtige beweging de boot
naar het midden van de rivier. Voordat Sikke het besefte, stonden
Lotho en Ralf op en vlogen de eerste brandende pijlen door de lucht
en boorden zich de boorden van het schip. Wankelend stonden de drie
jongemannen op. Luc was de eerste, die zijn boog liet snorren. Sikke
en Magnuson kostte het moeite hun evenwicht te vinden en vooral te
bewaren! De eerste pijlen van Sikke plonsden in de rivier, maar toen
herinnerde hij zich dat hij zijn pijlen met een boog in het schip
moest schieten. De eerste minuten bleef het resultaat uit, maar toen
vlogen de huiden van de hut op het achterdek in brand. Dit vuur leek
de boogschutters te stimuleren en het lukte hen om het grote zeil van
het drakenschip in vlammen te zetten. Magnuson plantte een brandpijl
in de drakenkop, toen grootvader riep. "Luister, de Noormannen
komen er aan. Bewaar je pijlen, die kunnen we beter voor hen
bewaren." De vijf schutters hadden in trance bijna al hun pijlen
afgeschoten. Grootvader wendde de steven en de boot dreef langzaam in
de richting van de ingang van het dorp.
Hier
verschenen een tiental gewapende Noormannen, die woedend brulden toen
ze zagen dat hun schip in vlammen op dreigde te gaan. Zonder na te
denken renden ze naar het schip. Voorop liep een grote man, die zijn
mannen tot spoed aanspoorde. Een pijl ketste af op zijn helm, maar er
volgden er meer. Een aantal Noormannen werd geraakt en tuimelden
schreeuwend op de grond. Plotseling vlogen er ook brandende pijlen
door de lucht, die het hele tafereel spookachtig verlichtten. De
Noormannen kropen bij elkaar, alsof ze zo dekking wilden zoeken. In
een paar minuten was de strijd voorbij en lagen of stonden de
krijgers dicht op elkaar. Slechts een aantal, waaronder Harald, kon
nog een zwaard vasthouden. Maar met deze wapens waren ze machteloos,
tegen de regen van pijlen, die uit het duister aan kwamen vliegen.
Plots
hield het schieten op en was het een ogenblik stil. De gewonden
kreunden en de resterende vikingen keken Harald wanhopig aan. Maar
deze tuurde slechts naar de laaiende vlammen, die zijn schip
verteerden. Zelfs de trotse drakenkop had vlam gevat. Zijn ogen
monsterden de afstand naar de struiken, maar iemand op de boten
raadde zijn gedachten en een pijl boorde zich in het zand bij zijn
voeten. Doordat de spanning van de strijd was weggeëbd, begonnen
zijn kameraden hun ziekte weer te voelen. Sommigen ploften op de
grond en waren tot niets meer in staat. Uit de duisternis klonk een
stem, die de Noormannen iets toeriep. De man gebruikte een Deens
dialect, dat Harald echter prima kon verstaan. Kort en bondig werd de
Noormannen medegedeeld dat de strijd verloren was en dat de enige
wijze keuze was om zich over te geven. Harald keek naar zijn
kompanen. De aanblik maakte hem woedend. Slechts twee van hen waren
nog tot strijd in staat, de rest lag gewond of met maagkrampen op de
grond. Zonder een woord te spreken, wierp Harald zijn zwaard op de
grond en nam zijn helm af. Tegen zijn kameraden gebaarde hij
hetzelfde te doen. "We zijn nog niet verslagen.",
fluisterde hij, "Onze kans komt nog." Uit de duisternis
verscheen een grote boot, die iets voorbij het groepje aanlegde. Een
tiental, met een gespannen boog in de hand, hield de Noormannen onder
schot. De rest liep omzichtig op de Noormannen af en doorzochten hun
kleding op verborgen wapens. De doodzieke mannen gaven nog de meeste
problemen, ze stribbelden tegen voordat ze allemaal waren gebonden en
met een lang touw aan elkaar waren vastgemaakt. Dit vreemde
gezelschap zette zich wankelend in beweging, terwijl op de
achtergrond het drakenschip door vlammen werd verteerd.
33
Wismund
zag de vlammen in de verte. Hij vloekte binnensmonds. Dit betekende
definitief dat hij te laat zou komen. Om aan de spiedende blikken van
de Noormannen te ontkomen, had hij geprobeerd een kleinere rivier te
volgen, maar deze had hem tenslotte gedwongen zijn boot in het veen
achter te laten en nu spoedde hij zich, half zwemmend, half wadend in
de richting van het dorp. Opeens doemde de heuvel met de moedertempel
voor hem op. Hier kende hij de weg gelukkig op zijn duimpje. Wismund
begon te rennen, Nywaldum was niet ver meer. Hij rook de lucht van
brandend hout, die als maar sterker werd. Maar toen hij de aarden wal
beklom, zag hij het dorp voor hem liggen. Nywaldum was onbeschadigd,
wat er brandde was het drakenschip op de oever van de rivier. Op het
middenterrein klonk het geluid van mannenstemmen. Wismund dook in
elkaar en sloop naar de smederij. Het huis was verlaten en de
smederij was overhoopgehaald. Hij zocht en vond een zwaard en haastte
zich naar buiten. Zich verstoppend tussen de huizen, sloop hij
voorzichtig naar het plein. Bij het licht van een aantal toortsen kon
Wismund het geheel goed overzien. Hij geloofde zijn ogen niet. Op de
grond voor het gemeenschapshuis zaten een tiental Noormannen
vastgebonden op de grond. Tussen de mannen, die om hem heen stonden
herkende hij Luc en Sikke! Deze laatste stond met gespannen boog
klaar en hield de aanvoerder onder schot. Wismund stapte naar voren
en dit trok de aandacht van een drietal boogschutters, die naar hem
toe renden. De voorste hield al snel in en riep naar de anderen. "Het
is Wismund, onze smid!" Sikke hoorde de naam van zijn vader en
keek gespannen op. Toen zag hij hem tussen de boogschutters naar hem
toe lopen. Sikke stond even stil, gooide zijn boog op de grond en
rende zijn vader tegemoet.
Wismund
drukte zijn zoon tegen zich aan. Wat was hij bang geweest, dat Sikke
wat zou overkomen. "Terug op je plaats, jongen. De klus is nog
niet helemaal geklaard, hoor ik." Maar Sikke dacht even niet aan
zijn pijl en boog, die in het gras lagen. Zo blij was hij, om zijn
vader weer te zien.
Ook
Lotho omhelsde zijn reisgenoot. "We hebben je nodig vriend. Er
zitten nog een paar Noormannen in het gemeenschapshuis." "Je
moet me straks alles vertellen.", zei Wismund, overdonderd door
wat hij hier aantrof. "Dat beloof ik je, maar eerst moeten die
Noormannen worden uitgeschakeld." Ze liepen naar grootvader, die
met Gelf stond te praten. Grootvader wilde zo snel mogelijk het
gemeenschapshuis binnenvallen, terwijl Gelf wilde wachten tot het
licht was. "Ze zijn nu nog beroerd van de wijn. Morgen zijn ze
opgeknapt en zullen dan de strijd niet uit de weg gaan." "In
het donker is dat veel te gevaarlijk. We kunnen vriend niet van
vijand onderscheiden.", antwoordde Gelf. Lotho en Wismund
luisterden even naar het gesprek, tot Wismund zei: Raadsleden, als de
situatie in het huis is, zoals grootvader schetst, dan is het
verstandig om slechts met twee man naar binnen te gaan. We kunnen de
kleren van de gevangenen aantrekken. Dan worden ze niet direct
herkend." "En wie zouden dan die twee mannen moeten zijn?",
vroeg Gelf. "Wismund en ik bieden ons als vrijwilliger aan. We
zullen ze één voor één naar buiten slepen. Zodra ze buiten zijn,
moeten ze onmiddellijk worden geboeid." Gelf keek grootvader
aan, die keek bedachtzaam. "Het zou kunnen werken. Die
dronkaards zijn amper tot vechten in staat." Wismund en Lotho
hulden zich beiden in een tuniek van wolvenhuid, deden een brede
leren riem om en zetten een gehoornde helm op en liepen naar de deur.
Ze keken elkaar aan en stapten toen, Lotho voorop, naar binnen.
Lotho
kon eerste geen hand voor ogen zien. Wel hoorde hij gekreun en
gesnurk. Het gezelschap lag nog in diepe rust. Toen Wismund ook
binnen stond, zocht Lotho de grond af. Bijna direct raakte zijn hand
een wollen hemd aan. De bezitter ervan lag op zijn buik te slapen.
Toen Wismund en Lotho hem voorzichtig optilde, protesteerde hij een
beetje, maar sliep alweer snel verder. Ze droegen hem naar de
deuropening en schoven hem er door. Krachtige handen grepen hem vast
en de Noorman verdween in de duisternis.
"Dat
is één.", fluisterde Wismund. De tweede was zowaar nog
gemakkelijker. Deze liep slaapdronken naar de deuropening en werd,
toen hij zijn hoofd naar buiten stak door Gelf neergeslagen en
vastgebonden. Toen het licht werd, lagen er zeven vastgebonden
Noormannen in het gras.
Knut
was klaarwakker. Het leek wel of er om hem heen met zakken graan werd
gesleept. Ook hoorde hij fluisterende stemmen. "De Friezen.",
schoot er door zijn hoofd en hij verstijfde van angst. Onervaren als
hij was, had hij de verhalen geloofd die aan boord over de Friezen
werden verteld. Ze zouden hun gevangen levend villen! Koortsachtig
keek hij om zich heen, maar hij kon amper wat onderscheiden. Toen
raakten zijn zoekende handen een houten balk. Een ladder! Blijkbaar
was hierboven een zolder. Toen hij dacht dat alle Friezen
buitenstonden, kroop hij zo snel mogelijk naar boven. Knut ging op de
planken vloer achter een stapel wollen dekens liggen, die daar lagen
opgestapeld en hield zich muisstil, terwijl de laatste van zijn
reisgenoten naar buiten werd gedragen.
34
Sikke
pakte zijn boog op en voegde zich weer bij de bewakers van de
gevangen Noormannen. Hij bestudeerde ze van een veilige afstand. Na
een kort gesprek met de zwartharige aanvoerder, had deze toegestaan
dat de wonden van zijn mannen werden verzorgd. Vooral voor degenen
die door pijlen waren geraakt, hadden het zwaar te verduren. Maar het
waren geharde krijgers en de meesten hielden hun kaken stijf op
elkaar en gaven geen kik. Sikke schrok op uit zijn gedachten. Syt
likte aan zijn hand. Hij was blij hem terug te zien en aaide de
kolossale hond over zijn kop. De wolfshond ging zacht grommend naast
hem zitten. Sikke zag de blik van de aanvoerder veranderen. Deze had
hem steeds strak en onbewogen aangekeken, maar nu meende hij toch
zoiets als angst in zijn ogen te zien. "Syt, stil. Ze weten nu
wel dat je hier bent.", zei de jongeman, want ook de andere
gevangenen keken vol ontzag naar de hond en probeerden achteruit te
schuifelen. Syt leek tegelijkertijd nog te groeien door het effect
van zijn verschijnen.
Harald
huiverde toen de hond verscheen. In zijn geboorteland had hij vaak op
wolven gejaagd en had een heilig ontzag voor ze gekregen. Dit dier
was wel twee maal groter dan de grootste wolf die hij ooit had
gezien. De aanwezigheid van dit monster, dat de kop van een draak
leek te hebben, zou een ontsnapping niet gemakkelijker maken. Harald
wreef zijn handen, die door de boeien werden afgekneld. Hij betastte
de ringen die hij droeg en draaide ze langzaam rond. Op het oog leken
het eenvoudige bronzen ringen, maar dat was slechts de buitenkant. De
ringen waren van massief goud. Zijn vader had hem vlak voor zijn
vertrek meegenomen buiten het kasteel. Een tijdlang hadden ze
uitgekeken over het donkerblauwe water van het fjord en het massieve
groen van de naaldbomen op de bergen. Zijn vader had hem daar een
leren buidel gegeven, die met een leren koord was toegebonden. "Maak
maar open.", spoorde zijn vader hem aan. Een vijftal ringen
gleed in zijn hand. Op het oog waren het de opvallende bronzen
ringen, die de jongemannen droegen. "Ze zijn van zuiver goud.
Daarmee kun je een passage naar huis kopen, mocht je reis onverhoopt
mislukken." Harald protesteerde. "De reis wordt een groot
succes, vader, ik voel het." "Ik heb deze ringen op elke
reis gedragen en ze gelukkig nooit nodig gehad. Ik wil dat jij ze ook
draagt." Uiteindelijk had Harald toegegeven en de ringen
omgedaan. Zijn moeder had de ringen herkend, toen hij afscheid van
haar nam. Ze zat op een met houtsnijwerk versierde troon en was bezig
met borduurwerk en genoot tegelijkertijd van de ochtendzon. "Harald,
ik zie dat je met vader gesproken hebt." Harald knikte. "En
jij ziet dit als een slecht voorteken." "Ik ben Uw kind
moeder, U kent me het best." "Ze hebben je vader trouw
gediend, zie ze als een talisman. Je draagt tenslotte zijn naam."
Harald boog diep en omhelsde toen zijn moeder. "Ik zal de ringen
dragen om ze aan vader terug te geven." De vrouw in de stoel
veegde een paar tranen weg. "Pas goed op jezelf en op de mannen
die je zijn toevertrouwd. Dan zal deze reis slagen." ''En nu zit
ik hier, vastgebonden en vernederd door een stel Friese boeren. Mijn
schip is onbruikbaar en de buit verbrand." Harald stopte zijn
handen onder zijn mantel om ze te verwarmen. Hij had het ijskoud.
Luc
en Magnuson kwamen aangelopen. "Alle Noormannen zijn
onschadelijk gemaakt.", zei hij triomfantelijk en hij vertelde
in geuren en kleuren hoe de Noormannen, bijna zonder slag of stoot
waren overmeesterd. "De meesten liggen 'nog steeds te slapen!",
vervolgde hij lachend. Magnuson keek ernstig. "Ik snap niet dat
die Noormannen zo van de kaart waren. Misschien was de wijn wel
bedorven?" "We zullen het misschien nooit weten," zei
Luc, ''Maar ik ben blij dat ik er niet van gedronken heb."
Grootvader en Gelf liepen zwijgend terug naar het gemeenschapshuis.
Toen het licht het toeliet hadden ze een snelle inspectietocht door
het dorp gemaakt. Bij het plein aangekomen zagen ze dat de gevangenen
nog steeds streng werd bewaakt. Regelmatig werden de boeien
gecontroleerd en men stond niet toe dat ze onderling praatten. "Ook
Syt houdt een oogje in het zeil.", zei grootvader, maar Gelfs
gezicht stond ernstig en hij reageerde niet. Oric kwam op hen
toelopen. "En,", zei hij afwachtend, "Valt de schade
mee." Grootvader knikte. "De huizen zijn doorzocht en men
had de buit alvast opgestapeld klaargelegd. Dat stond blijkbaar voor
vanmorgen op het programma."'Oric begon te lachen. "En het
gemeenschapshuis?" "Het meubilair ligt aan diggelen en het
stinkt er vreselijk.", zei Gelf. "En ze hebben al onze wijn
opgedronken!", zei de grootvader lachend. Hij draaide zich om
naar Sikke, Magnuson en Luc. "Mannen, jullie hebben je kranig
geweerd!" Uit de groep volwassenen klonk een instemmend
gemompel.
35
Wie
is Laris??
Inge
stak haar neus in de lucht en snoof diep. Ergens in het zuiden stond
iets in brand. Als het donker was geweest zou het vuur misschien de
nachtelijke hemel hebben verlicht. Ze merkte dat de andere vrouwen de
geur ook hadden opgemerkt. Er werd echter niet over gesproken en men
wijdde zich aan het ontbijt. Er was koude pap van gisteren en de
laatste melk werd opgedronken. Inge had geen honger en toen de baby
was gevoed, vroeg ze aan de moeder of ze een stukje mocht wandelen.
Hilga was allang blij. Nu kon ze eindelijk tijd aan haar andere
kinderen besteden.
Inge
liep in de richting van de plek waar ze de herten had gezien. De baby
sabbelde met gesloten ogen aan zijn vingertjes. Vertederd keek Inge
toe. De onschuld, die het kind uitstraalde, maakte haar onrustig. Wie
weet stonden de hutten van het dorp op dit moment en waren de
Noormannen er heer en meester. Inge's enige ervaring met de dood, was
toen grootmoeder overleed. Ook al was ze vijf jaar, toch had ze
afscheid willen nemen. Doodsbleek had ze bij de baar gestaan, waar de
oude vrouw lag. Haar bezittingen lagen om haar heen, tussen de
veldbloemen die grootvader er had neergelegd. De oude man had haar
hand gepakt en was met haar om de baar gelopen. "Je was haar
lieveling, Inge. Ze zal vast en zeker iets van je meenemen op haar
reis naar de hemel." Inge was daarop hard naar de smederij
gelopen. Ze bewaarde haar schatten in een klein ivoren doosje. Zonder
te aarzelen pakte ze een blauwe glazen kraal en stopte het kistje
weg. Toen ze bij grootvaders hut terugkeerde, leek deze verlaten.
Voorzichtig liep ze naar de baar en liet de kraal tussen de bloemen
glijden. Nog één keer keek ze in het gerimpelde gelaat en draaide
zich toen om en liep langzaam terug naar de smederij. Grootvader die
alles vanuit het slaap gedeelte had gezien, keek haar geruime tijd
na.
Dat
was Inge's ervaring met de dood. De dood van een oud iemand, die
zachtjes heen was gegaan. Maar de dood van gezonde mannen, die
gesneuveld waren in het gevecht met de Noormannen, dat ging haar
begrip te boven. Vader of Sikke liggend op een eenvoudige baar, de
ogen en mond voor altijd gesloten. De heggen langs de waterkant
stonden uitbundig in bloei. Straks als de zon was doorgebroken, zou
het hier wemelen van de insecten en vlinders. Er bloeiden al bramen
en wilde aardbeien. Ze had altijd van de natuur genoten. Vaak had ze
samen met Sikke of alleen in de omgeving van het dorp rondgezworven.
In de herfst waren ze teruggekomen met manden met aardbeien of
eetbare bessen. Maar nu, bij deze bewolkte hemel, leek alles grauwen
kleurloos.
Inge
wandelde door tot de plek, waar ze de herten had gezien. Ze ging
tegen een grote wilg zitten en wachtte geduldig af. Alsof ze op haar
gewacht hadden verschenen de herten al snel op de open plek. Even
dacht ze dat één van de kalfjes ontbrak. Maar dit laatste lid van
het groepje kwam uit het struikgewas gerend en sprong bokkend in het
rond. Inge keek vertederd toe en sprak de baby zachtjes. "Kijk,
het jonge hertje drinkt melk, net als jij van je moeder te drinken
krijgt. Zijn staartje danst van plezier." Opeens begonnen de
volwassen herten te snuiven en ze bewogen zenuwachtig. "Ze
ruiken de brand.", dacht lnge, "Vuur maakt ze bang."
Even bleven de dieren nog in haar gezichtsveld staan, toen verdwenen
ze in een oogwenk in de struiken.
De
zon was bezig om de wolken te verdringen, toen Inge terugliep naar
het kamp. Ze droeg de baby in een doek gewikkeld op haar borst. Het
jongetje was diep in slaap. Bij het kamp aangekomen, merkte ze dat
het verlaten was. Verschrikt keek ze om zich heen en zag dat iedereen
bij de landingsplaats stond. Sommige vrouwen maakten drukke gebaren
en de kinderen renden opgewonden langs het water heen en weer. Even
dacht ze niet aan de baby en rende naar hen toe.
"Moeder,
wat is er gebeurd?" Hilga draaide zich om. "Ik ben blij,
dat je er bent. We hebben horen roepen, dat betekent dat er een boot
aan komt." "Moeder, ik ruik de hele ochtend al vuur, zou
het dorp soms in brand staan?" "Laten we bidden dat het
niet zo is. Maar het nieuws komt snel. Kijkt daar, een boot."
"Het zijn Garm en Bom.", werd er geroepen. "Ze kijken
vrolijk!" Nog voordat de boot bij de oever was, sprong Garm in
het water en waadde naar de oever. "Iedereen is ongedeerd en het
dorp heeft maar weinig schade geleden.", riep hij toen hij de
oever opkom en druipend van het water Hilga omhelsde. "Jullie
zullen het niet geloven, maar we hebben de Noormannen verslagen."
Born bond de boot vast en vroeg om aandacht. "We kunnen weer
terug naar huis. Zodra jullie hebben gepakt, kunnen we vertrekken".
De vrouwen joelden toen ze dit nieuws hoorden en renden snel naar het
kamp om alles in te pakken
36
Sikke's
ogen prikten van de slaap. De zon brandde op dit vroege ochtenduur al
op het dorp. Om de vermoeidheid te verdrijven liep hij voor de groep
gevangenen, die zwijgend in het gras lagen, heen en weer. Oric kwam
op hem toelopen, een emmer water en een grote lepel in de hand.
Lachend zei hij, "Sikke, je dienst zit er bijna op. Wanneer je
de gevangenen een slok water hebt gegeven, moet je maar naar de
smederij gaan. Je vader is daar ook al."
Sikke
legde de boog naast de waakzame Syt en liep op de Noormannen af.
Ontdaan van hun wapenrusting en zonder een vervaarlijke bijl of
zwaard, kon je ze bijna niet van Friezen onderscheiden. Sommigen
waren zelfs niet veel ouder dan Magnuson! Ze droegen hun haar en
baarden anders, dat was het wel. Sikke bood elk een lepel water aan.
De gevangenen dronken gulzig en knikten hem dankbaar toe. Zo niet de
aanvoerder. Deze keek Sikke koud en hooghartig aan. Hij schrok hier
zo van, dat hij water over de Noorman morste. "Het spijt me,
heer.", stamelde hij vol ontzag en vulde de lepel opnieuw. Even
leek de Noorman te glimlachen, toen dronk hij gretig van het
aangeboden water.
Sikke
liet zijn boog bij de bewakers achter en rende naar de smederij. Hij
had nog bijna geen woord met zijn vader gewisseld! Toen hij in de
smederij kwam om zijn vader uit te horen over diens avonturen. Luc en
Magnuson waren bezig in het woongedeelte van de smederij. De inboedel
was gelukkig amper beschadigd, op een paar kommen en schalen na, die
de bezoekers tegen de muren hadden gesmeten. Moeders weefgetouw stond
nog in de hoek; onaangeroerd gelukkig. Wismund liep ondertussen
scheldend door de smederij en probeerde wat orde in de chaos te
brengen. De Noormannen waren kennelijk niet geïnteresseerd in ijzer,
maar in goud. Ze hadden zelfs de vloer opengebroken. Waarbij ze
alles; aambeeld, gereedschap en blaasbalg, door de werkplaats hadden
gesmeten. Toch keek Wismund Sikke lachend aan, toen deze
binnenstapte. "Het was allang tijd voor een verbouwing, zoon. Je
ziet het, er is nog een hoop werk te doen." Sikke liep met
tranen in de ogen op zijn vader af, die hem stevig omhelsde. Zo
stonden ze daar een paar minuten. Toen duwde Wismund ontroerd Sikke
van zich af en zei, "Ga Magnuson en Luc maar helpen. Moeder en
Inge komen over een paar uur thuis." Sikke bleef nog even staan,
maar zijn vader was al weer druk bezig met het verzamelen van zijn
geliefde gereedschap. Hij draaide zich om en stapte het woongedeelte
binnen. Een grijze wolk kolkte hem tegemoet. Hij zag hoe Luc met
fanatieke bewegingen de lemen vloer aanveegde. Bezweet keek die hem
aan. ''Volgens mij zijn we weer terug bij af". "Terug bij
af?", Sikke begreep niet wat zijn vriend bedoelde. Luc liep met
de bezem in de hand op hem toe. ''Vannacht waren we nog dappere
boogschutters en de volgende ochtend veeg je weer de vloer."
Inge
lag voorover op de voorplecht van de boot en tuurde in het
glasheldere water. Honderden kleine visjes schoten geschrokken in het
riet, terwijl reigers en ooievaars wiegden verstoord weg. Ze gingen
naar huis en het kon haar niet snel genoeg gaan! Garm had moeder en
haar verteld, dat Wismund nog net op tijd was gearriveerd en na de
strijd, onmiddellijk opdracht had gegeven de vrouwen te waarschuwen.
''En Sikke?", vroeg Hilga en Inge hield haar adem in. "Geen
schram, maar wel een verhaal, dat hij zijn hele leven kan vertellen!"
Wat waren ze opgelucht geweest. Maar voor ze nog meer vragen konden
stellen, werd Garm belaagd door de andere vrouwen.
Waterlelies,
geel of roze-wit, zover het oog reikte. Garm boomde hen door een
meertje, dat bijna geheel door deze bloemen werd bedekt. Inge hield
van waterlelies en ze nam ze regelmatig, na het zwemmen, mee naar
huis. Een waterdichte mand werd dan haar eigen vijver, met bloemen,
die zich sloten in de nacht. De boot brak door het groen en iedereen
werd gedwongen om plat op de bodem van de boot te gaan liggen. Na een
paar minuten bereikten ze de rivier en Garm zette koers naar het
dorp. Toen Nywaldum in zich kwam, werden ze meteen gezien door een
groepje mannen, die daar al een tijd op de uitkijk stonden. De boot
sloeg bijna om toen de uitgelaten inzittenden gingen staan en
begonnen te roepen en te wuiven. Garm schreeuwde luidkeels, dat
iedereen moest blijven zitten. Hij wilde niet op het laatste moment
kopje onder gaan. Dit bedaarde de groep, hoewel ze onderling nog
opgewonden kwebbelden.
Ze
voeren langs de gesloopte steiger, terwijl de mannen met hen mee
renden. Toen het drakenschip in zicht kwam, verstomden de gesprekken.
Opeens beseften ze, wat hier allemaal gebeurd moest zijn. De
vikingboot was zwaar beschadigd en het dek was verkoold en mast en
zeil waren verdwenen. De fiere drakenkop lag voorover geknakt op de
oever. Het vuur smeulde nog en op enkele plekken kringelde de rook
nog omhoog. De brandlucht was overweldigend en eenmaal uitgestapt
renden de vrouwen en kinderen, hun mannen en zonen tegemoet. Ook
Hilga en Inge renden naar het dorp. Geschrokken stonden ze stil, toen
ze de vastgebonden Noormannen op het plein ontdekten, omgeven door
bewakers met zwaarden of pijl en boog. "Het is nog niet
voorbij," zei Hilga tegen haar dochter, "Het is nog lang
niet voorbij,"
37
Een
aantal mannen liep luid schreeuwend om. Garm en Bom, die een houten
plankier droegen. Op deze draagbaar stond een zwart geblakerde, met
ijzer beslagen kist. De groep liep naar de balustrade van het
gemeenschapshuis en schoven de kist er moeizaam op. "De
Noormannenschat! De Noormannenschatl", kinderen renden door het
dorp en spraken iedereen aan, die ze zagen. "De Noormannenschat
is gevonden! De kist wordt opengebroken." Daarna renden de
kinderen verder en spoedden de dorpelingen zich naar het
gemeenschapshuis. N a enkele minuten waren bijna alle dorpelingen
voor het gemeenschapshuis verzameld. Zelfs de bewakers liepen naar
voren om het komende spektakel beter te kunnen zien, tot Gelf hen
gebaarde om terug te gaan. ''De gevangenen zijn tot alles in staat.",
zei het raadslid en daar had hij gelijk in. Bij het zien van de
verbrande kist begonnen de gevangenen onrustig te bewegen en
onderling te praten Harald probeerde zijn handboeien los te rukken.
"Die vervloekte Friezen hebben de schat gevonden”, zei Ari.,
zijn stuurman, die naast hem op de grond lag. De donkere ogen van
zijn aanvoerder spatten vuur, maar hoe hij ook worstelde; het enige
resultaat was dat de touwen nog scherper in zijn vlees sneden. De
boogschutters kwamen terug en maanden de gevangen met enkele tikken
van een houten knuppel tot de orde. "Stilte,", schreeuwde
de aanvoerder, "Wie zo nodig met zijn buurman moet praten,
verdient een pak slaag!" Ondanks het feit dat hij dit in het
Fries uitsprak, leken de Noormannen het te begrijpen. Ids, de leider
van de boogschutters, verbaasde zich om de plotselinge reactie van de
gevangenen. ''Ik ben benieuwd wat er in de kist zit.", zei hij
tegen de bewakers. "Ik hoop dat de inhoud nog intact is."
Hij gaf twee van hen de opdracht de boeien van de vikingen te
controleren. "Dat is een uur geleden al gebeurd." riep één
van hen, die meer oog had voor het gemeenschapshuis, dan voor de
gevangenen. 'Vanaf nu wordt er elk uur gecontroleerd. Ook zonder
wapens zijn deze rovers levensgevaarlijk."
Sikke,
Luc en Magnuson stonden tegen de balustrade gedrukt. De kist, de
Noormannenschat, zoals hij al was genoemd, stond nog geen meter bij
hen vandaan. Sikke kon zien, dat de kist met houtsnijwerk versierd
was geweest. Het ijzeren beslag was door de hitte verwrongen, maar
hield de kist nog bij elkaar. Wismund, zijn vader kwam aanlopen met
een ijzeren staaf. Hiermee probeerde hij het slot open te wrikken.
Het ijzeren beslag was niet tegen zijn kracht bestand en met een
luide knal brak het slot. Wismund opende voorzichtig het deksel. Zijn
mond viel open van verbazing. De toeschouwers werden ongeduldig en
begonnen te roepen. "Wat zit er in?" Nog steeds
verbouwereerd keek Wismund rond. Toen kantelde hij moeizaam de kist.
Een
waterval van goud viel op de balustrade. Munten, amuletten, armbanden
en zelfs kleine goudstaven rolden over het hout. Er ging een schok
door de groep, die daarna in opgewonden geroep uitbarstte. Harald
hoorde het geluid en wist wat er gebeurde. De Friezen hadden de
schatkist geopend en vergaapten zich nu aan de inhoud. Zijn schat!
Een schat, waarmee hij een koninkrijk had kunnen kopen of een
onoverwinnelijk drakarvloot om de wereld te verkennen en te
onderwerpen. Weer worstelde hij verwoed met zijn boeien tot een
bewaker hem een stevige klap met de knuppel verkocht. Trillend van
woede bleef hij liggen. Woedend op zichzelf was hij. Als kapitein had
hij voorzichtiger moeten zijn en zijn manschappen beter in de hand
moeten houden. Door die stommiteiten was hij nu zijn schip èn de
buit van deze plundertocht kwijt. Hij had de boot beter moeten
bewaken; hij had de wijn moeten rantsoeneren, hij had ... hij had
.... " Zijn vader zou hem uit het rijk verbannen; als hem het
verhaal ter ore kwam, als hij ooit nog levend voor hem zou staan.
Harald zuchtte diep; het was een vernedering om hier weerloos te
liggen; vastgebonden door simpele boeren en vissers.
Sikke
werd bijna platgedrukt. Hij stootte Luc en Magnus aan en met moeite
konden ze zich van de menigte losmaken. Zelfs Magnus had nog nooit
zoveel goud bij elkaar gezien. ''We zijn rijker dan de keizer.",
zei Luc en hij keek Magnus uitdagend aan. "De keizer is nog vele
malen rijker, maar het zou toch ook voor hem een grote schat zijn.",
zei deze geheimzinnig. "Volgens mij is dat goud van de Friezen.
Die bandieten .... ", zei Sikke en hij keek naar de Noormannen,
"Die bandieten hebben het hier bij elkaar gestolen."
Grootvader, die aan kwam lopen, hoorde wat Sikke zei. Hij sloeg zijn
arm om hem heen. "Ik denk dat je gelijk hebt. Deze schat is te
groot voor ons dorp." Grootvader genoot van de wijsheid van
Sikke. Misschien moesten ze de schat aan de koning schenken. Als de
schat hier bleef, zou er alleen maar onenigheid van komen. Op de
balustrade waren Wismund en Gelf bezig om de goudschat in een aantal
urnen over te pakken. Eén voor één werden ze naar binnen gedragen.
De samengedromde dorpelingen bleven nog geruime tijd over dit wonder
napraten en het leek alsof na elk gesprek de schat groter en groter
was geworden.
HET
VERHAAL VAN MAGNUS FORTEMA 23
38
Er
klonk rumoer bij de rivier. Inge keek op en zag een boot op de
rivier, die het dorp snel naderde. "Het zijn de mannen uit
Bilt!", werd er geroepen en opnieuw liep het hele dorp uit om de
bezoekers te begroeten. Op de voorplecht van het schip, stond een
forse oudere man, met lange grijze haren. Toen hij de bewoners van
Nywaldum, schijnbaar ongedeerd, aan de oever zag verschijnen, begon
hij enthousiast met zijn armen te zwaaien. Uit de boot klonk gejuich
en de roeiriemen werden in de lucht gestoken. "Grootvader!",
riep Inge. Hoewel ze hem maar één maal had gezien, toen grootmoeder
werd begraven. Ze herkende hem direct. Maar ze was toen diep onder de
indruk gekomen van.de vader van Wismund, die spelletjes met haar
speelde en Sikke en haar spannende verhalen vertelde. De stuurman van
het schip uit Bilt liet het naast de smeulende drakenboot op de oever
lopen en de oude man sprong in het zand. Inge kwam net, buiten adem,
aangerend, toen Wismund zijn vader begroette. "Wat is hier
gebeurd? Een uitgebrand Noormannenschip!" "Dat is een lang
verhaal,", antwoordde Wismund. "Kom we gaan naar het
gemeenschapshuis. Jullie hebben een lange reis achter de rug."
Toen
de groep uit Bilt het dorp binnen gingen, grepen ze naar hun wapens
toen ze de gevangen Noormannen zagen liggen. De boogschutters, die
hen bewaakten, stelden hen gerust en ze stopten hun zwaarden en
messen weg. "Nog meer verhalen, Wismund, blijkbaar is hier heel
wat voorgevallen." "Grootvader, grootvader Bilt.",
Inge liep op het tweetal toe. "Inge, mijn lieve Inge," riep
de aangesprokene en tilde haar hoog op alsof ze een veertje was. "Zo
wat ben je groot geworden." Met een zucht zette hij haar neer.
"Ik ben blij dat we jullie bij leven en welzijn aantreffen. Waar
zijn Hilga en Sikke?" "U zult ze straks spreken vader, maar
de Raad wil vast eerst met U spreken." Grootvader Bilt knikte,
"Laten we voortmaken, dan. Deze reis wordt nu een buitenkansje
voor het bezoeken van mijn verre familie." Hij pakte Inge bij de
hand, "Kom jongedame, jij blijft bij mij in de buurt." Inge
schrok hiervan, maar toen vader niet reageerde, liep ze opgewonden
met grootvader Bilt mee.
Ook
grootvader begroette zijn oude strijdmakker uit Bilt hartelijk. "We
hadden jullie hulp goed kunnen gebruiken, Sierk." De andere
leden van de Raad knikten. "Jullie komst geeft ons allemaal een
goed gevoel.", vervolgde hij, "maar laten we bij het begin
beginnen ..... " Inge zat op de grond en leunde tegen grootvader
Bilt aan. Ze zat met rode oren te luisteren, hoe het dorp was gered.
Wismund en Lotho hebben de laatste Noormannen uit het
gemeenschapshuis gesleept en toen was de strijd beslist. En wat het
mooiste was, niemand van ons had ook maar een schrammetje, zelfs
Sikke, je kleinzoon niet." Inge voelde jaloezie opkomen. Terwijl
zij met een baby liep te wandelen, hadden Sikke en Luc een ècht
avontuur beleefd. Onmiddellijk besloot ze straks' Sikke en Luc uit te
horen. Vanaf morgen zou ze niet alleen met het mes, maar ook met pijl
en boog gaan oefenen!
Maar
wat moeten we met de gevangenen." lnge spitste de oren,
eindelijk was de bespreking op haar belangrijkste punt aangeland.
Buiten lagen zo'n twintig Noormannen. Weliswaar geboeid en zonder
wapens, maar nog steeds gevaarlijk, als ze zich wisten te bevrijden.
Geen kans zouden ze voorbij laten gaan om dat te bereiken.
"Vrij
laten, eventueel ver hier vandaan, is niet mogelijk.", vervolgde
Lotho, "Ze zullen al snel over wapens beschikken en dan hebben
we een plunderende roversbende binnen onze grenzen." ''We zouden
ze kunnen doden, door ze in de rivier te verdrinken.", opperde
Gelf en er klonk instemmend gemompel. "Geen sprake van,"
zei Wismund luid, "Ze hebben zich over gegeven. Maar wat
belangrijker is. Ik wil hier met mijn gezin blijven wonen en na zo'n
moordpartij zal dit een onaangenaam oord worden." Wismund wist
dat zijn woorden indruk maakten. Hij was een belangrijk persoon in
het dorp en zijn smederij trok bezoekers en dus handel aan.
"Misschien
dat ik een oplossing weet.", zei grootvader Bilt. "Het is
duidelijk dat de gevangenen hier niet kunnen blijven." Hij keek
Wismund aan en deze knikte. "Vraag is, waar moeten we er mee
heen?" Inge keek omhoog en zag zijn ernstige ogen. ''Dit waren
belangrijke zaken, die hier besproken werden. Zaken van leven of
dood. "Ik zou zeggen: geef de keizer, wat des keizers is. De
Noormannen hebben zijn rijk aangevallen, dus het zijn ook gevangenen
van de keizer." ''Mooi gesproken,", onderbrak Gelf, "Maar
de keizer is honderden kilometers hier vandaan." Grootvader Bilt
schudde zijn hoofd". De keizer reist voortdurend rond. Anders
kan hij zijn grote rijk niet regeren. Overal bezit hij paleizen, die
altijd klaar staan voor zijn komst. Ten zuiden van ons is zo'n
plaats, die lang geleden Noviomagum heette. Daar staat de "Valkhof',
waar hij regelmatig verblijft. Daar moeten de gevangenen heen. De
keizer kan dan zelf beslissen, wat er met hen moet gebeuren."
"Wat was de wereld groot en wat gebeurde daar niet allemaal"
overpeinsde Inge. De afgelopen dagen was haar wereld opeens veel en
veel groter geworden. Maar ook gevaarlijker, veel gevaarlijker dan ze
ooit gedacht had. Het was haar nu gebleken dat mensen ook gevaarlijk
konden zijn en je soms naar het leven stonden. De stilte na deze
uiteenzetting, werd door haar andere grootvader verbroken. ''Ik
begrijp, wat je bedoelt Sierk en ik vind deze oplossing uitstekend.
Maar hoe krijgen we ze in kerkers van de Valkhof." "Over
zee.", was Sierks korte antwoord. "Over zee."
Het
bevaren van de zee was een zaak van waaghalzen. Maar deskundige
waaghalzen, wist grootvader. "Er vertrekken schepen van Bilt,
die de kust tot ver in het zuiden volgen, om met wijn en zout terug
te keren. Zo'n schip zou met een goede schipper Noviomagum binnen
tien dagen te bereiken zijn. Sneller wellicht bij gunstige wind.",
legde grootvader Bilt uit. Wismund kende de grote schepen van
verhalen, die door reizende kooplui werden verteld .. Zo'n schip kon
gemakkelijk de gevangenen te vervoeren. In het ruim van het schip of
aan dek waren ze gemakkelijk te bewaken. De leden van de Raad
overlegden onderling en Gelf nam het woord. "Dat betekent dat de
Noormannen naar Bilt moeten worden vervoerd. Dat zou pas over een
paar dagen kunnen. We willen ons dorp niet onbeschermd achterlaten."
''Ik heb een idee,", zei Lotho en wendde zich tot de delegatie
uit Bilt. ''Waarom nemen jullie ze niet mee?" lnge stond toe te
kijken, hoe de Noormannen in de aak werden geladen. Wismund nam
afscheid van Lotho, die had aangeboden om het transport te
vergezellen. Luc stond het huilen nader dan het lachen. "Jongen,
ik beloof je dat ik snel weer terugkom. Geniet maar van je bezoek
hier." De laatste gevangene, de zwartharige kapitein, stribbelde
heftig tegen en schreeuwde tegen zijn bewakers. Die verstonden hem
niet, toen Harald ze varkenszonen noemde en zwoer dat hij terug zou
keren om het dorp met de grond gelijk te maken.
39
Iedereen
in de smederij had voldoende kunnen eten. Het schip uit Bilt had
voorraden meegenomen voor de dorpelingen. De Raad had het snel
verdeeld, zodat ieder gezin voldoende had. Morgen zou ze het ritme
van voedsel verzamelen , verwerken en opslaan weer oppakken. Vanavond
kon iedereen zich koesteren in het veilige gevoel dat de Noormannen
onderweg waren naar de keizerlijke gevangenis. Luc hoopte van harte
dat zijn vader weer snel thuis zou zijn. "Grootvader,", zei
Sikke, "Mag ik iets vragen?" De oude man keek hem
ontspannen aan. Het was prettig om het samenzijn te beleven, al moest
hij regelmatig aan Sierk en Lotho denken, die met hun gevaarlijke
lading onderweg waren naar Bilt. "Natuurlijk jongen. Als je maar
niet vraagt hoe je een boog moet gebruiken. Dat heb je vannacht
duidelijk genoeg laten zien, toen wij het drakenschip in brand
schoten." Wismund bromde instemmend en hief zijn kom kruidenthee
op alsof hij een toast uitbracht. Hilga keek vol trots naar haar
zoon. Sikke boog verlegen het hoofd. Magnuson, Luc en hij waren de
hele dag met complimenten overladen. De jonge vrouwen uit het dorp
keken hen giechelend na. Inge had hem, tijdens de maaltijd, hiermee
zitten plagen. Toen de rust in de smederij terugkeerde, schraapte hij
zijn keel. "Grootvader, wij,", en Sikke wees op Luc en
Magnuson, "vroegen ons af waarom de Noormannen niet in staat
waren om te vechten. De meesten konden amper op hun benen en sommigen
waren nog ziek toen ze in de boot naar Bilt werden gedragen." Ze
moesten allemaal weer lachen bij de herinnering aan de strompelende
en kokhalzende krijgers. Grootvader wachtte even. "Eigenlijk heb
jij me op het idee gebracht, Magnuson. Je vertelde onder meer dat de
Noormannen verzot zijn op wijn. Nu wilde het toeval dat een aantal
dagen geleden drie vaten wijn waren gearriveerd, die naar Stauria
moesten worden verscheept. Er waren echter nog geen boten met die
bestemming in Nywaldum verschenen. Ik kon er bijna zeker van zijn dat
de aanvallers de vaten zouden aanslaan en wel te beginnen bij de
grootste van drie." Hij nam een slok kruidenthee en vervolgde
zijn verhaal. "Op mijn reizen naar het zuiden, heb ik veel
geleerd over kruiden. Sommige kun je gebruiken als medicijn, maar
andere zijn giftig. Enkele kunnen een volwassen man doden"
Grootvader glimlachte bij de herinnering. ''Ik heb iets toegevoegd
aan het grootste vat. Hierdoor zou men steeds meer dorst krijgen. In
het tweede stopte ik zaden, die je vreselijk ziek maken en in het
derde slaapkruid. Bij elkaar opgeteld zouden de Noormannen in de loop
van de nacht, volledig uitgeteld zijn". De oude man zweeg om het
verhaal op de aanwezigen in te laten werken. "Waarom heeft U
niet alle kruiden in het grootste vat gedaan?", vroeg Magnuson.
"Dan hadden ze het zeker geproefd en de wijn weggegooid. Nu
waren uiteindelijk de vaten leeg en begon het gif zijn werk te doen.
De rest hebben we gezien." Luc en Sikke klapten in hun handen,
na het horen van dit slimme plan. Inge stond perplex, ze wist niet
dat grootvader zulke kennis had. Zelf kende ze een paar planten of
plant delen , die een bijzondere werking hadden. Zeepkruid
bijvoorbeeld of wilgebast. Ze wilde hem ernaar vragen, maar niet nu.
Sikke en Luc zouden haar er alleen maar mee plagen. Wismund had nog
steeds napret over grootvaders verhaal. "Jammer, dat mijn vader
dit niet heeft gehoord." "Hij had al een vermoeden, toen
hij de lege vaten zag. Dat heeft ze vast en zeker, zwaar op de maag
gelegen, zei hij nog.", zei grootvader. Hilga kwam de hut
binnen. Ze was even naar buiten gelopen om wat brandhout te pakken.
"Het is al donker buiten en de vuren worden gedoofd. Iedereen is
vermoeid en zeker grootvader. Dus naar bed jullie," en ze wees
op de kinderen, die verstoord opkeken. "Vooruit naar de
slaapplekken met jullie. We hebben morgen een hoop te doen!"
40
Dit
was de tweede nacht, dat Knut op de zolder van het gemeenschapshuis,
had doorgebracht. Hij had zich al die tijd muisstil gehouden, zeker
toen er een bespreking in de ruimte beneden hem werd gehouden. Hij
begreep geen woord van wat er gezegd werd, maar hij was blij toen ze
vertrokken. Voorzichtig keek Knut door een kier tussen de planken.
Hij zag hoe de gevangen Noormannen aan boord van een schip werden
gebracht en in het ruim verdwenen. De moed zonk hem de schoenen, toen
hij besefte dat hij moederziel alleen achter bleef. Knut had steeds
gehoopt, dat hij de kans kreeg om zijn kameraden te bevrijden. Hij
vreesde het ergste voor de kapitein en zijn bemanning. "Ik zal
ze nooit meer terugzien.", sprak hij wanhopig voor zich uit. Dit
betekende, dat hij alleen de lange reis naar huis moest ondernemen.
Misschien trof hij in een havenplaats een schip dat naar het Noorden
ging en hem mee wilde nemen. Maar eerst moest hij ongezien dit dorp
zien te verlaten. Op dit moment was het nog veel te druk op het
plein. Er werd gezongen en gedanst bij grote houtvuren. Hij zou
moeten wachten tot iedereen sliep. Knut liep voorzichtig terug naar
de stapel dekens en spreidde er een aantal op de vloer uit. Terwijl
hij ging liggen, trok de Noorman ze als een mantel om zich heen. "Ik
moet zo'n deken meenemen. 's Nachts is het hier bitter koud.",
schoot er door zijn hoofd. De vermoeidheid sloeg al gauw toe. Knut
sloot zijn ogen en viel in een diepe slaap.
Inge
huiverde om het koude gras onder haar voeten. De bomen en struiken
waren bedekt met zilveren belletjes en de zon kwam amper boven de
oostelijke horizon uit. Syt, die bij de deuropening had liggen
slapen, liep opgewekt met haar mee. Inge had behoefte aan een
wandeling. De afgelopen dagen was er zoveel gebeurd. De volle omvang
besefte ze pas tijdens de gesprekken van gisteravond. "Waar
zullen we heen gaan Syt? Naar de rivier?" De hond begon te
kwispelen en maakte aanstalten om tegen haar op te springen. Inge
ontweek de kolossale hond, die haar gemakkelijk tegen de grond kon
werken. "Syt, rustig. Voor dat soort spelletjes ben je nu te
groot geworden." Samen liepen ze in het prille licht. Vlak bij
het gemeenschapshuis begon de hond te piepen en hij rende naar de
achterzijde van het gebouw. Inge probeerde hem terug te roepen, maar
zonder resultaat. Syt stond met zijn voorpoten tegen de muur en
blafte luid. "Wat is er Syt. Een rat of misschien een vos?"
Maar de hond liet zich niet afleiden en blafte verder. Opeens liet
Syt zich zakken en rende naar de ingang." "Syt, hier
komen." Maar de hond luisterde niet, schoot naar binnen. Inge
holde hem achterna. Bij de ingang aarzelde ze even. Toen pakte ze
haar mes en stapte naar binnen.
Het
grootste gedeelte van de zaal was nog niet opgeruimd. Voorzichtig
stapte ze over de vernielde inventaris heen. Syt stond bij de trap
achter in het gemeenschapshuis. Hij piepte zenuwachtig en het leek
wel of hij de smalle ladder op wilde kruipen. Opeens bekroop Inge de
gedachte dat zich iemand op de zolder had verstopt. Eigenlijk zou ze
hulp moeten halen, maar ze wilde controleren of haar ingeving juist
was.
"Kom
onmiddellijk naar beneden.", riep ze luid, "Of ik stuur
mijn hond op U af."
Het
bleef stil op de zolder. Ze wachtte even en riep toen opnieuw zo
streng mogelijk, "Kom onmiddellijk naar beneden." Opnieuw
was het stil, maar toen hoorde ze gekraak van de planken. Boven aan
de trap verscheen een voet, die pikzwart was van modder en stof.
Daarna nog een voet. De voeten staken uit een broek die ooit wit was
geweest. De onderbenen waren met windsels omwonden. Wat er volgde was
een leren tuniek, een grote blonde baard en verwarde haren. Uit al
dit haar staarden twee blauwe ogen haar angstig aan. Syt begon te
grommen en de Noorman verstijfde. Hij stak zijn handen in de lucht,
toen hij eenmaal op de grond stond.
Knut
besefte onthutst, dat hij zich aan een vrouw had overgegeven. Een
kind nog, die met een klein mes in de handen voor hem stond.
Onverschrokken keek zij hem echter aan. Ze gebaarde hem met het mes
om haar te volgen. De wolfshond sloot de rij.
Buiten
gekomen drong het tot Inge door dat ze hier samen met een hond een
woeste viking in bedwang stond te houden. Ze moest wat ondernemen.
Inge wenkte Syt en liet hem tegenover de gevangene plaatsnemen. "Als
hij wegloopt, bijtje hem in zijn been." Syt gromde, alsof hij de
opdracht begrepen had en Inge rende naar de smederij. Ze stak haar
hoofd door de deuropening en zag dat haar moeder al wakker was.
''Moeder, je moet vader wakker maken. Ik heb daarnet een Noorman
gevangen!"
41
"Verdorie,",
riep Magnuson. De vis, die hij gevangen dacht te hebben, was op het
laatste moment van de haak geglipt. "Dat was de grootste tot nu
toe." Teleurgesteld haalde hij het snoer in. ''Moet je zien. De
haak is ook verdwenen." Magnus, Luc en Sikke waren er door Hilga
op uit gestuurd om vis te vangen voor het avondeten. Op deze plek was
de oever afgekalfd door de stroming en liep bijna loodrecht af. Het
water was er diep en ervaring had Sikke geleerd dat hier grote
exemplaren rond zwommen. Brasem, karper, een enkele zeelt; het kostte
Sikke meestal geen moeite om een maaltje bij elkaar te vangen. In het
begin hadden ze geluk gehad en tot nu toe hadden ze een vis of tien
bij elkaar gehaald. De mand die Hilga hen had meegegeven, raakte al
aardig gevuld.
Maar
het laatste uur hadden ze de interesse in hun wormen verloren. "We
proberen het nog één keer,", riep Sikke over zijn schouder.
Luc, die zich door het ruisen van de wilgen in slaap had laten
sussen, schrok wakker. Hij geeuwde en stond langzaam op. "Nog
één keer.", bedacht Magnuson somber. "Dit is mijn laatste
dag in Nywaldum. Morgen vertrek ik naar Melanum en daarna stoppen ze
me in het Ligadunklooster." Tientallen jaren geleden waren er
zendelingen verschenen in Friesland. Ze hadden er met wisselend
succes gepreekt, maar de dorpelingen en boeren hielden nog steeds
vast aan heidense tradities. Koning Redban, een machtig vorst en
heerser over Friesland, had na vele gesprekken met de zendelingen
besloten om zich te laten dopen. Op het laatste moment, terwijl de
hele stam zich om hem heen verzameld had, had hij de leider van het
christelijke gezelschap gevraagd. "Als ik me laat dopen, zal ik
dan mijn voorvaderen terug zien?" "Als U zich laat dopen,
komt U in de hemel", was het antwoord. "En waar zijn mijn
voorvaderen?" ''Uw voorvaderen zijn niet gedoopt. Daarom zijn ze
in de hel." Redban keek de oudste missionaris verstoord aan. Met
een trap schopte hij het doopvont om en riep: "Ik ben liever
samen met mijn voorvaderen in de hel, dan alleen in de hemel."
Redban beende terug naar zijn onderkomen, de bezoekers verbijsterd
achterlatend.
Maar
de christenen bleven komen en steeds meer Friezen kozen hun kant en
zwoeren de oude goden af. Uiteindelijk werd er bij Chalum zelf een
klooster gebouwd. De monniken hielpen de boeren met het ophogen van
het land en de aanleg van sloten en vaarten. Het klooster groeide en
stelde hoofdeling en zonen van edelen in staat om te leren lezen en
schrijven. Ligadun trok studenten uit de verre omtrek.
Magnuson
zag zichzelf alweer zitten. Een koude kamer, een brandende kaars en
een lessenaar om saaie teksten te kopiëren. De enige afleiding waren
de missen, die hij moest bijwonen en de gemeenschappelijke, sobere
maaltijden. Bij de maaltijden mocht echter niet onderling worden
gesproken. Welk contrast met zijn dagen hier. Eindelijk had hij de
vrienden gevonden, die hij al die jaren had gemist.
"Beet,",
riep Sikke. De lijn stond strak in het water. "Voorzichtig,",
schreeuwde Luc, ''Volgens mij heb je een monster te pakken."
Sikke rende met de vis mee langs de oever. Het water kolkte en af en
toe werd een groot bruine staart zichtbaar. Sikke had alle moeite om
op de been te blijven en hij klemde de stok waaraan de lijn zat
vastgemaakt met beide handen vast. Uiteindelijk raakte de vis
vermoeid en kon Sikke hem naar de oever trekken. Magnuson en Luc
stapten in het water en grepen het dier vast. Met een boog belandde
de vis op de oever, waar het opnieuw begon te spartelen. Het was een
meerval van zo'n meter lang. Om zijn opengesperde bek zaten grote
voelsprieten. Sikke pakte een stevige stok en sloeg de vis op de kop.
"Deze vis vindt moeder heerlijk." Sikke keek trots naar
zijn vrienden en legde de meerval op de mand. De vis paste er amper
in.
Bij
de smederij zetten ze de gevangen vis in het woongedeelte. Daarna
maakten ze dat ze wegkwamen. Als ze hier bij de smederij rond bleven
hangen, zou moeder direct een nieuw karweitje weten. Vis schoonmaken
bijvoorbeeld en aan dat smerige werkje hadden ze totaal geen zin.
Automatisch liepen ze naar de oude tempel. Het was ook de favoriete
plek van Magnuson geworden. Niet in de laatste plaats omdat zijn
beroemde grootvader vanaf deze plek naar Rome was vertrokken. "Wie
het eerst bij de stenen is.", zei Sikke en rende weg.
Protesterend renden Magnuson en Luc hem achterna.
42
Toen
alle opwinding was opgelost en de dagelijkse gang van zaken zijn
beslag kregen, vond lnge het maar saai in het dorp. De spelletjes,
die ze vroeger met haar vriendinnetjes speelde vond ze opeens
kinderachtig. Hele middagen zaten ze bij elkaar met poppen te spelen
en te giechelen. Ook het gepraat over jongens irriteerde haar. ''lnge
is verliefd.", riepen ze om haar te plagen, waarop ze kwaad voor
zich uitkeek en weigerde te praten. lnge wist niet, wat verliefdheid
was. Wel dat ze altijd zenuwachtig werd als Magnuson in de buurt was.
Ze begon te blozen als hij naar haar keek. Gelukkig gebeurde dat niet
zo vaak. Magnuson ging elke ochtend met Sikke en Luc op pad en dan
waren ze tot laat in de middag verdwenen.
Inge
meed haar vriendinnen en probeerde zelfs onder het oppassen van de
baby uit te komen. Als ze met hem door het dorp liep, werd ze binnen
de kortste tijd door hen omringd. Daarom verdween ze uit het dorp,
zodra ze de kans kreeg. Sinds het avontuur met de Noorman op de
zolder werd ze bijna altijd door Syt vergezeld. Vandaag had ze zich
voorgenomen om met de boog te oefenen. lnge droeg vanmorgen de oude
boog van Sikke over haar schouder. Syt liep een paar meter voor haar
uit en snuffelde in de bosjes langs het pad. Ze waren op weg naar de
oude tempel. Op het open veld, vlak bij de bosrand stond een eik. Op
deze boom had ze al en aantal malen geoefend. Vandaag wilde ze iets
verder weg gaan staan. lnge had gemerkt, dat ze vooruit ging. Vanaf
een meter of tien miste ze het doel niet meer.
Toen
ze bij de tempel aankwamen schrikten ze een aantal konijnen op. Deze
vlogen alle kanten op, terwijl Syt ze fanatiek begon te achtervolgen.
Vlak voordat hij hem te pakken had, schoot het laatste konijn in zijn
hol. Syt duwde zijn neus naar binnen en begon toen fanatiek te
graven. Inge legde de pijlen op zo'n twintig meter van de boom op de
grond en spande de boog. Het geblaf en gegraaf leidden haar af. "Syt,
ophouden. Dat konijn vang je toch niet meer." De wolfshond keek
Inge aan en wilde alweer met zijn graafwerk beginnen. "Kom
hier,", zei lnge gebiedend en Syt liep aarzelend op haar toe en
ging aan haar voeten liggen. Ze aaide het dier over zijn kop, waarop
het tevreden begon te kwispelen. Syt draaide zich op zijn rug, alsof
hij Inge wilde laten zien, waar hij gekrabd wilde worden. Maar ze
negeerde hem verder en pakte een pijl. Haar eerste schot verdween
tussen de boomtakken. Gelukkig bleef de pijl niet steken, maar viel
door de takken op de grond. Syt kwam onmiddellijk overeind en haalde
de pijl op, om hem vervolgens aan Inge's voeten te leggen. De
volgende schoten waren totaal mis of schampten de stam. Inge werd
ontevreden en schoot in een steeds sneller tempo. Syt holde af en
aan. "Concentreer je.", sprak Inge zichzelf toe. Langzaam
trok ze de pees strak en richtte haar aandacht op haar doelwit. Ze
voelde de spanning van de pees op haar wang en ze keek strak langs de
pijl. "Ik ben de snelste, ik ben de snelste.", klonk een
bekende stem. De pijl verdween tussen de bomen. lnge keek verschrikt
op. "Dat is de stem van Sikke", zei ze. "Dan zijn Luc
en Magnuson niet ver weg. Ze pakte snel haar pijlen bij elkaar en
verstopte zich toen snel achter een omgevallen menhir.
Sikke
rende als eerste het grasveld op en hij spurtte naar de kolossale
stenen. Vlak achter hem rende Luc en de rij werd gesloten door
Magnuson. Sikke sprong op één van de stenen en stak. zijn handen
triomfantelijk omhoog. "Je speelt gemeen.", zei Luc
hijgend, "Je had een grote voorsprong." Magnuson plofte in
het hoge gras en spreidde zijn armen naar de zon. Zo bleef hij een
tijdje onbeweeglijk liggen. Luc klom ook op de steen en samen keken
ze op hun nieuwe vriend neer. Deze ging overeind zitten en keek
omhoog naar het tweetal. "Als we teruggaan, beginnen we alle
drie tegelijk te rennen. Dan zullen we eens zien wie de snelste is."
Sikke lachte. ''Dan win ik het nog gemakkelijk." "We zullen
zien," zei Magnuson.
Inge
was muisstil. Het drietal had vlak bij haar plaatsgenomen en ze kon
het gesprek goed volgen. "Het is misschien wel erg onbeleefd om
ze af te luisteren, maar ik durf me niet te vertonen.", schoot
er door haar hoofd. "Was Magnuson er nu maar niet bij!"
43
Knut
keek bewonderend naar de vaardige handen van Wismund. Met vaste hand
goot hij het gesmolten goud in de mal. Afgekoeld gebruikt hij de
kleine bolletjes om een jasspeld te versieren. Daarna legde hij de
overgebleven ruimte met rode edelstenen in. Er ontstond een patroon
van vliegende vogels. Pas toen hij volledig tevreden was met de
uitkost, bevestigde hij het goud en de edelstenen definitief.
Bezweet
keek Wismund op en bemerkte dat Knut zijn bewegingen aandachtig
volgde. Toen Inge met de Noorman aan kwam zetten, zat de Raad met de
handen in het haar. De andere gevangenen waren direct na de mislukte
overval naar Bilt , gebracht en zouden beslist al op hoge zee zijn.
Lotho, die de Noormannen naar Bilt had gebracht, werd elk moment
terug verwacht. De Raad besloot om op zijn rij!' . terugkomst te
wachten. Wellicht dat hij een oplossing wist. Tot dat moment kreeg
Wismund de gevangene toegewezen-'Tenslotte was hij veruit de sterkste
dorpeling en werd hij in staat geacht om hem onder de duim te houden.
Thuisgekomen
nagelde Wismund een ketting vast aan een stuk hout. Het uiteinde
bevestigde hij om de enkel van Knut. De ketting was zo'n twee meter
lang. Moest er verder worden gelopen, dan was de Noorman gedwongen om
het stuk hout te tillen. "Zo kom je niet ver.", zei
Wismund, maar er kwam geen reactie. Ook niet toen hij de handboeien
door sneed.
Na
een paar dagen was Knut opeens de smederij binnengelopen. Eerst had
hij daar een tijdje gestaan, maar na verloop van tijd begon hij
Wismund met allerlei karweitjes te helpen. Wismund kon zien dat hij
ervaring had met het vuur van de smidse en het bewerken van metaal.
"Hij leert snel", had hij tegen grootvader gezegd, toen hij
hem over deze ontwikkeling vertelde. Maar het was Inge, die ontdekte
hoe hun "gast" heette. Op een ochtend had ze gemerkt, dat
de Noorman weemoedig naar de baby keek, die ze in haar armen droeg.
''Misschien heeft hij ook wel kinderen, die hem zullen missen. En een
vrouw natuurlijk. Ze ging voor hem staan. "Mijn naam is Inge
.... Inge" en ze wees op haar mond. Daarna wees ze op hem. Hij
leek het niet te begrijpen. "Inge, Inge". herhaalde ze en
wees toen op de viking. Opeens leek hij het te begrijpen. "Inge,"
, zei hij met een zwaar accent. Toen zette hij zijn vingers op de
lippen en zei langzaam: "Knut .. , ... Knut." Inge was naar
binnen gerend en riep tegen haar moeder: "Knoet, de Noorman heet
Knoet." Hilga moest lachen en zei: "Ach, als het beestje
maar een naam heeft."
44
Ze
konden haar onmogelijk zien, bedacht Inge, terwijl ze zich tegen de
steen aandrukte. Maar waar was Syt? Ze hief haar hoofd op en keek om
zich heen. Nergens te zien. Als hij maar niet zo direct blaffend op
haar af kwam lopen. Alleen bij de gedachte al kreeg ze een kleur en
ze drukte zich nog steviger in het gras.
De
jongens zaten alle drie uit te hijgen. ''Morgen.'', zei Luc, "Morgen,
dan gaan we .... " Magnuson onderbrak hem en zei kortaf. "Ik
wil het niet over morgen hebben." Sikke en Luc knikten, ze
hadden al vaker over dit onderwerp gesproken. Ze zwegen een tijdje,
toen Sikke opeens zei: "Waarom gaan we niet met je mee. Ik wil
dolgraag lezen en schrijven leren." Luc viel hem enthousiast
bij. "Dat zou geweldig zijn. Ik zal vader beloven dat ik
vreselijk mijn best ga doen." Magnuson moest lachen. "De
kloosterschool is streng en saai. Jullie zouden daar niet aan kunnen
wennen. Het land om Chalum is leeg en kil." Sikke luisterde
niet. "Vader heeft Knoet als hulp in de smederij. Daarvoor hoef
ik niet te blijven. Ik leer het toch nooit." Sikke sprong van de
steen en trok Magnuson overeind. "Kom we gaan naar grootvader om
te vragen wat hij ervan vindt."
Inge
bleef geschrokken liggen. Magnuson weg, dat vond ze al vreselijk.
Maar als ook Sikke en Luc vertrokken, dan werd het afschuwelijk leeg
in huis. "Dan moet ik ook meer klussen doen." Dit
vooruitzicht beviel haar helemaal niet. Inge kwam langzaam overeind,
maar het drietal was uit het zicht verdwenen. Opeens verscheen Syt,
die zich al die tijd verborgen had gehouden en draafde op haar af.
lnge
ging op haar knieën voor de hond zitten en sloeg haar handen om hem
heen. "Sikke en Luc gaan misschien weg," snikte ze en begon
te huilen.
45
Grootvader
zuchtte, toen hij het verhaal van de drie vrienden had aangehoord.
Hij kon het zo goed begrijpen. Ook hij had eens die drang gevoeld en
was de wijde wereld ingetrokken. Hoe oud was hij toen geweest? Amper
ouder dan Sikke. Zij waren hele goede vrienden deze jongens, geworden
in die korte tijd dat Magnuson hier logeerde. De aanval op de
drakenboot had ze in één klap veranderd. Zelfs de jongste, Luc,
keek zelfbewust en fier om zich heen. "Ik denk dat jullie vaders
daar niet zo blij mee zullen zijn. Ze vinden jullie vast te jong en
te onvolwassen om ver van huis te gaan." Zei grootvader, "Lotho
wil jou Luc straks meenemen op zijn reizen. Wismund wil dat Sikke het
vak van smid leert beheersen, voordat hij het dorp verlaat. Een goed
ambachtsman vindt overal emplooi." "Maar lezen en schrijven
zijn belangrijk." "Ja Luc,", knikte de oude man.
''Magnusons' kennis van de Noormannen kwam uit een boek en het heeft
ons dorp gered." Magnuson keek trots om zich heen, alsof hij
tegen zijn vrienden wilde zeggen: "Zie je nou wel, het was mijn
idee."
"Je
vertrekt morgen?" Magnuson knikte en zijn gezicht werd weer
somber. "Misschien dat we Ralf en Rinse over kunnen halen om nog
een paar dagen te blijven. Dan-is Lotho misschien ook terug, want
over Luc kunnen we dit soort besluiten niet nemen." De stemming
sloeg om, enthousiasme maakte plaats voor gespannen afwachting.
Grootvader had een reëel beeld geschetst van hoe Wismund en Lotho
zouden reageren. Sikke en Luc zagen het bezoeken van de
kloosterschool al in rook opgaan. Magnuson stond in zijn gedachten
weer achter de lessenaar in de ijskoude kamer van de kloosterschool.
Soms bevroor de inkt in de inktpot en klapperden zijn tanden als hij
de Latijnse naamvallen opzegde. Hij kreeg het nu al koud.
"Kop
op, mannen," zei grootvader. "Laat je door dit nieuws niet
uit het veld slaan. Magnuson kan toch hier op bezoek komen. Chalum
ligt op nog geen dagreis hier vandaan." De oude man zag dat zijn
opmerking het drietal niet opbeurde.
"Dat
is anders.", zei Luc nors. "Misschien zijn er nog andere
oplossingen.", zei grootvader bedachtzaam. De vrienden keken hem
hoopvol aan. "Ik bedenk opeens, dat we natuurlijk ook een leraar
hierheen kunnen halen. We zijn tenslotte rijk genoeg door de
Noormannenschat. In het verleden zijn hier wel vaker bezoekers uit
Chalum geweest. Alleen bleven die nooit zo lang. Maar als we Chalum
zouden kunnen betalen dan zullen ze wel iemand sturen. Het grote
voordeel van dit plan is dat Magnus hier ook een jaar zou kunnen
blijven. Daarna zien we dan wel verder." De jongens keken elkaar
eerst ongelovig aan, tot het idee tot ze door drong." "We
gaan direct naar vader om met hem te praten.", zei Sikke.
"Rustig, rustig nou. Laat mij eerst met hem praten." "En
met Hilga,", bedacht grootvader, "Hilga zou wel eens de
zwaarste stem in het kapittel kunnen hebben." "Dat doet me
aan iets denken,", zei grootvader plagend. "Hilga laat
jullie hartelijk danken voor de vis en of jullie ze ook even schoon
willen maken."
Inge
zag dat de jongens haar voor waren geweest. Hun stemmen klonken
luidkeels in de hut. Ze had met grootvader willen praten over haar
wens om ook te leren lezen en schrijven. Maar daar kwam nu niets van.
Ze tikte Syt op de rug en wees naar de hut. Ze draaide zich om en
liep naar het plein, waar haar vriendinnen met poppen speelden. "Ik
zal blij zijn als die Magnuson morgen verdwenen is."
EINDE
Geen opmerkingen:
Een reactie posten