vrijdag 2 november 2018

GELUK



Er was eens een visser, die met zijn vrouw in een huisje in de duinen woonde. Met zijn bootje voer hij elke dag uit om vissen te vangen. Wat hij gevangen had verkocht zijn vrouw op de markt in de stad.

Op een dag gooide hij zijn netten uit op een plek, die hij niet zo goed kende. Misschien dat de vissen zich hier ophielden, want al weken had hij bijna niets gevangen en zijn had niets om mee naar de markt te gaan.

Toen de visser zijn netten binnenhaalde, voelde het alsof ze gevuld waren met vis, maar toen hij de vangst op het dek had liggen, zag hij dat hij geen vis maar een grote schelp had opgehaald.

Teleurgesteld wilde hij de schelp terug gooien, toen de schelp openging. In de schelp lag een prachtige parel, zo groot als een kippenei.

De visser pakte de parel. “Je kunt zo'n ding niet eten.”, dacht hij. “en als ik hem in de stad probeer te verkopen, denkt iedereen dat ik hem gestolen heb.” Even overwoog hij om hem in zee te gooien, maar hij kon geen afstand doen van de glimmende kogel en hij stopte de parel in zijn broekzak. De tweede keer dat hij zijn netten uitgooide, had hij meer geluk en met een tiental vissen aan boord voer hij naar huis.

Thuisgekomen liet hij de parel aan zijn vrouw zien. Zij poetste hem op en legde hem op de schoorsteenmantel. “Hij glimt zo mooi”, zei ze tegen haar man. “Kom we gaan aan tafel.”



Vanaf dat moment waren de netten van de visser steeds gevuld en op de markt kon hij een goede prijs bedingen.

Maar zijn fortuin werd achter zijn rug om besproken en sommige collega-vissers suggereerden, dat hij een overeenkomst had gesloten met een duistere macht.

Deze verhalen bereikten ook de koning en deze stuurde een aantal van zijn soldaten naar het hutje van de visser.

Zij doorzochten de woning en zagen al snel de grote parel, die op de schoorsteenmantel pronkte.

De aanvoerder bulderde tegen de bibberende vissersvrouw, dat deze parel eigendom was van de vorst en daarom in beslag werd genomen. Hij stopte het juweel in zijn zadeltas en reed met zijn manschappen naar het kasteel.



De koning luisterde naar zijn legeraanvoerder, die vertelde dat deze parel de bezitter geluk bracht. Het fortuin van de arme visser was hier het bewijs voor. Met een tevreden glimlach legde de vorst de parel in zijn, mager gevulde, schatkist. “We zullen zien,” zei hij en hij wierp de soldaat een beurs met munten toe.
 

De volgende ochtend werd de koning gewekt door een poortwachter, die een kapitein van de koninklijke vloot met zich meevoerde. Stamelend bracht de zeeman verslag uit. De handelsvloot van de koning was in een zware storm terecht gekomen en zijn schip was, zwaar gehavend, het enige dat de kust had bereikt.

Het slechte bericht leek de koning niet te deren. Hij speelde met de parel in zijn hand en hij zei: “Binnenkort zal het geluk ons bereken en verrijken.”

Maar een week later werd de koning gewekt door zijn kamerheer. “Heer, er is een ramp gebeurd. Alle soldaten zijn doodziek en ze zijn niet in staat om de stad te verdedigen.” Maar opnieuw glimlachte de koning, terwijl hij de parel met een zijden doek oppoetste. “Deze parel zal ons binnenkort geluk brengen.” en hij stuurde de kamerheer weg.

5 dagen later werd de koning naar de stadsmuren geroepen. Buiten, in het veld, brandden kampvuren van het leger van zijn eeuwige rivaal, terwijl zijn eigen manschappen nog ziek op bed lagen. Ze waren niet tot vechten in staat. De stad was onverdedigd en weerloos.

Vervuld van woede rende de koning naar zijn schatkist en greep de parel. Bij de haven aangekomen bedacht hij zich geen moment en smeet de parel in het water.



Twee dagen later voer de oude visser uit. Het kasteel van de koning rookte en de stadsmuren waren verwoest. Roet en stank trokken over het water.

Zonder veel enthousiasme wierp hij zijn netten uit. Toen hij ze inhaalde leken ze leeg, tot op het laatst een grote vis op het dek lag te spartelen.

Hij voer terug naar de verduisterde haven, gooide de vis over zijn schouder en sjokte, uitgeput van een dag hard werken, naar huis.

Zijn vrouw nam de vangst over om de vis voor het avondmaal te fileren. De visser plofte op de bank voor het huis en staarde vermoeid in de duisternis.

Een luide gil deed hem opspringen en hij snelde naar binnen.

Daar stond zijn vrouw, sprakeloos, terwijl ze een prachtige grote parel omhoog hield, die ze in de ingewanden van de vis had gevonden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten